Dichters moeten zich voeden met broojes kroket
of aanzitten aan een groots banket van vijftien gangen;
goudomrande borden op tafel die na gebruik achterover gesmeten
het marmer op vallen. Stuk voor stuk. Tussenwegen zijn er niet.
Dichters moeten zich dood zuipen. Aan jenever en aan bier.
Of voorzichtig nippend peinzen, uitkijkend op een vijver
vanuit verzorgingstehuis “de Gouden Lier”.
Dichters moeten kinderen blijven, doelloos
lullen over niets. Of aan filosofie bezwijken.
Ouder worden zonder zin. Dichters moeten
eeuwig zwijgen, of zoiets als Rembrandt schrijven
woord voor woord in dikke lagen strijken
ze chocolade zinnen op papier.
Dichters moeten mensen
lijken die in twee dimensies fier doch
vet en vadsig troebel uit hun ogen kijken.
Boerend en stinkend naar zweet en bier.
Reageer