Resultaten voor het trefwoord martin m aart de jong

* – martin m aart de jong

Er is een complot van velen tegen een enkeling
die ondergaat in een massa verstekelingen.
De boot vaart op volle zee en het water raakt op.
De boot loopt vast. De verstekelingen stappen uit.
 
De enkeling loopt mee. Ze lopen naar het land.
Het land staat onder water. Het land loopt leeg.
Er is een eiland voor de haven. Op het eiland
slaan de verstekelingen tenten op. De enkeling
 
blijft waakzaam. Hij slaat de sterren gade.
Je weet nooit wat sterren doen. Ze stralen.
Ze vallen als hun tijd gekomen is. Maar
 
waken. Blijf waken. Zet de maan wat lager
neer. Hou je vast als enkeling dat het beter
wordt en later, alsmaar wordt het later.

wijsheid in een klein hoekje. – martin m aart de jong

Ze zei zo zwart als wij hebben geleden
maken jullie het nooit meer goed ik zal
niet zwijgen op 4 mei het zout in alle
wonden. Ik zei maar niets ging vroeg

de kroeg in whiskey drinken en besloot
nooit meer Chinees te eten. Vooral
nummer 44 niet, in ieder geval nooit
meer met knoflook en zwarte bonen.

momentum – martin m aart de jong

Het is een dag die vraagt om korte zinnen. Beginnen met “liefde” en “pijn”. Alsof die twee nooit Siamees samen kwamen op de kattenbak en in de zomers; een feest was het niet. De krabbende palen, de krijsende manen, de daken die eindeloos waren, van schoorsteen naar schoorsteen van muren en schuren door andermans tuinen bespoten, begoten, verjaagd en besmeurd voor de liefde, de liefde, waarvoor je zocht en hard vocht naar buiten bracht want binnen was het warm, binnen in de schede waar het zwaard in ruste kwam was even. Buiten ging de tijd in duizend zomers tekeer. Vroeg een mens om korte zinnen. Om mee te beginnen. Tijd te winnen. Voor iedere keer.

ware liefde – martin m aart de jong

Hier in Droompaleis “Gesprongen Veren” ontmoette ik haar voor het eerst. Het kan verkeren heren in de liefde. Ik wist van haar het meest te houden van wie er op de aarde leeft. Haar lippen bedruppeld met fonkelende paarlen wanneer ze haar lippen als een warme perzik open sneed om mij toe te lachen, in te happen, kortom weet dat zij de mijne is zoals een ander bezeten is van mystiek, hobbies, woestijnratten, half-verroeste auto’s, op schaal nagebouwde treinen met hun loop over de zolders van buren, weet. Hoe zij liep als een opgewonden speelgoedeend, waggelend met haar billen als niet te versmaden hammen aan de zoldering boven de toog waaraan wij proosten op het leven en de liefde. Weet. Eens zal mijn naam zijn uitgedampt, eens zal de klok geen tijd meer slaan maar mijn liefde voor haar zal voelbaar blijven trillen vrienden, aan deze bar in dit heelal.

de dichteres, het been en het brood van de malgetraiteerde bakker – martin m aart de jong

… ze zegt dat ze de hele dag wel schrijft om om het even wat te verwerken in haar recepten van tekens en taal. Ze zwijnt en rijmt ze hakt en maalt stukken verleden in ongelijke delen wrijft ze in met authentiekheden; een bedorven Tante met kinkhoest, een gouvernante met keelzucht – wat pijpt die diep zeg – en verdwijnt, haar vingers eerst in een zompig moeras van orgasmes, ze kreunt dat alles in en met onder elkaar zoals dat in Vlaanderen gaat al eeuwen is incest het middel tegen vervreemding er staat een afgehaalde Chinees voor de deur, alleen zijn linkerbeen is over dat laat zichzelf in en stapt in het ledikant tot de brekende morgen dan gaat het voor dagelijks brood en schopt de bakker die als kind zoveel geslagen is dat zijn hoofd in zijn romp zit, een tastbaar feit ingezet als marketing het brood heeft medelij.

de dame met de dertig tanden – martin m aart de jong

De dame met de dertig tanden stouwt
haar leven vol rollade ze sterft
slagers af hangt ze in etalages
te drogen ze weet niet beter dan
dat het hoort haar taal rolt
voort ze tolt met de tijd zoals
frites met mayonaise ze eetleeft
als een bionische leeuw ze temt
de stemmen in haar hoofd niet
meer maar laat ze los als wilde
haren in de wind en ze blaast
mee. Hoe zou ik kunnen zeggen
dat ik -nee, niet imiteren wil,
niet strelen- nee zo ongepast
als masturberende zeeleeuwen
in de zoo tijdens schoolreisbezoek,
hoe kan ik, hoe zou ik,wat wil ik
anders dan zwijgen en drinken,
eten, liplezend ten onder gaan
als een manke Guyana zich zalvend
met valeriaan. Ik bega geen gewelfde
paden meer ik neem plaats in haar
schoot en ontdooi de polen ik land
aan in vriesdiepgevroren spinaziebladeren
waaruit ik de waarheid ontvouw die groener
is dan mijn gedachten, ik tel en wacht
secondenlang.

afhalen, insteken. – martin m aart de jong

Ze rijmt wat woorden aan elkaar zoals
ze breien leerde. Moeder gaf haar wol
en zette op haar eerste steken
compliment na compliment.
Ze leerde alles, zelfs sokken.
Haalde door en haalde af.
Vesten, truien, tikten pennen
totdat ze op een blad
wat losse woorden die de meester
prachtig vond. Heel haar groot
gestreelde ego stond te blozen.
Eindelijk was ze het middelpunt.
Verder schreef ze, tussen trouwen
kinderen door. Heel haar leven
was veranderd. Heel haar leven
schreef ze door.

* – martin m aart de jong

Vannacht dacht ik nog even om tijd
te overleven om de spijt te wassen
van mijn lijf mijn laatste flessen
leeg te drinken en te zwijgen tot
het krijt zich los zong van mijn
botten. Vogels daalden op mij neer.
Ik kon niet schieten dus ik floot
alsof ik een van hun was en we
stoven op omdat het zo was
afgesproken, zweefden rond
boven de stad in felle
vluchten door de lagen
van de hemel pikten fluks
wat kruimels brood
en eindigden de dag
in bomen. In mijn boom
hing een gedicht.

kermis – martin m aart de jong

Oh als de dag een veer zou zijn en opgewonden. Zij een pirouette op het plein die alle hoofden draaide als een weerhaan in de wind van alle kanten op het plein geblazen door de dorpelingen. We doen maar een keer gek in het jaar en dat is juist vandaag. Nu alle suikerzoet gewekte dagen in de drop en alle zoute stengels op, nu moeten we gaan knagen aan het ongeweten en de roomborst van haar lippen zuchten, zacht als marsepein. Het is een zijn om van te dromen het is een sein om thuis te komen. Armen open. Deuren wijd. De ogen dicht. Pianospel en dan de tijd invriezen tot de kerst. Nu alles is en op zijn best. De haaietanden sluiten.

midden op een doorgeweekte dag – martin m aart de jong

tussen de slangen van een fabriek die producten maakte voor consumenten in een naburig land om behoeften te dekken die door slimme marketing waren opgewekt, liep een man naar de toekomst te kijken en zag erin weerspiegeld zijn hele zijn en hebben en houden. Een vrouw, een gezin, een huis, een maaltijd, een kruis – want hij geloofde dat de mens moest lijden, was het niet aan ziektes dan was het wel aan alles op de wereld. Er was geen dag tot op heden waarvan hij ooit genoot – maar nu, met zijn blik op de toekomst en zijn hand op zijn hart zwoer hij dat geluk iets deelbaars was, weerspiegeld in oases met deinende palmen en vrouwen met kruiken op het hoofd. Een kameel liep voorbij en knikte moeizaam naar de verte.