nette jongen – hans goudart
Toen ik een nette jongen was…
nooit een onvertogen woord,
al zag je mij niet in de kerk.
Een kont noemde je zitvlak, achterwerk.
Mijn lief: Locomotiefje, stoomgemaal.
Haar lijf een glimmend, glanzend ketelhuis.
De daad verwerd tot heimachine-metafoor.
Toen was de kleine dood een soort fabriek:
Piepen, kreunen, sissen,
stampen, schokken, spuiten.
Men stond niet stil bij vochtverlies
Dat bleef er netjes buiten, want dat was vies.
Dat vonden ze niet kies,
toen ik een nette jongen was.
Tegenwoordig is mijn taal veel explicieter:
Hij is veel kutter en veel tieter.
kusser en tieter kan ermee door
een A gedicht
graag! gelezen
Dank voor Uw commentaar. Bedoelt U “wat er niet staat kan ermee door?”
En… wat is een “A gedicht” ?
En dan zwijgt ze… Huilend in haar bedje, Altijd misverstaan, geminacht, verdorven, verloren!
Maar morgen staat ze op en heeft ze u weer graag gelezen!