Resultaten voor het trefwoord kerk

je bent jarig en je koopt een zakmes – delphine lecompte

Ik ben jarig en ik koop een zakmes voor de vroedvrouw
Die pas volgende week jarig is, ze wordt jonger dan ik
Ze blijft mooier, en grappiger, en opgewekter, en vlijtiger, en edelmoediger
Ik denk aan de dag waarop ze mijn leven heeft gered
Ik denk dat ik al bij al blij ben dat ze toen toevallig in de buurt was om mij te reanimeren.

Ik ben jarig en ik hou het zakmes voor mezelf
Je kunt er van alles mee doen: ontkurken, aborteren, amputeren, verlossen
Je kunt zelfs gedichten opslaan en een lobotomie uitvoeren
Of ik mij oud voel? Ik geloof het wel, ik vrees dat het er niet meer van komt
Een kind, mijn kind, mijn zoon, ik mis hem alsof hij vorig jaar is verdronken.

In een kerk vind ik geen troost in de kleine onuitgeslapen oogjes van Jozef
Dus wend ik mijn blik af van de beelden en bekijk ik de andere kerkbezoekers
De twee andere kerkbezoekers zijn ouder, veel ouder dan ik
Ze lijken niet achterbaks, ze lijken niet hardvochtig
Ze horen bij elkaar en de dikste vrouw laat een knallende wind.

Ik ben jarig en ik heb de slappe lach in een kerk
De vrouwen lachen niet, ze sissen dat ik mij moet gedragen
Ik moet helemaal niets
‘Ik moet helemaal niets, dwaze achterbakse hardvochtige winderige pseudodevote geiten!!’
Schreeuw ik, hoewel niet alle verwijten kloppen voel ik mij opgelucht.

Aan de uitgang van de kerk word ik opgewacht
De oude kruisboogschutter geeft mij een armband voor mijn verjaardag
‘De armband is Vietnamees!’ Zegt hij vreemd uitgelaten
Ik kus hem, hij is beter dan ik.

iridium – iniduo

we moeten bomen kappen
om het bos te koesteren
goedkope wijn drinken
-schone glazen, klare wijn-
om de geest te overmeesteren,
begeesteren, ledigen
torens bouwen
tegen al te hartstochtelijk indutten
een kras achterlaten
op maagdelijk onbenul
boeren in de kerk
kaarten op het werk
gewoon allemaal wegblijven,
opstaan, liggen, verzilveren,
vergeten, achteloos verkrampen
het zou ongeschreven wet moeten zijn
of dun geschreven,
soort van dan

kostersvoordeel – marjon zomer

tijdens het avondmaal
was het de enige keer
dat we witbrood aten
de bakker leverde het brood
in hapklare blokjes aan

op glimmende schalen
stond het voorin de kerk
tot de dienst begon
onder witte doeken
zonder oud te worden

na de dienst stonden de schalen
bij ons boven op tafel
het overgebleven brood
propten we met handenvol
naar binnen

het lijden van jezus
en buikpijn op maandagmorgen
op die dagen werd
er bij ons thuis
niet veel gepoept

onder invloed – mattijs deraedt

Ik wil nog allerlei dingen zeggen
maar ik weet niet hoe en niet wanneer en
heel soms weet ik zelfs niet wat.
Dan weet ik dàt er iets is
maar niet wàt precies.
Ik wil nog een heleboel dingen doen
maar de tijd is kort en ik krijg geen tweede portie.

En ik ben niet vrij.

Het pad onder mijn voeten lag er al voor ik er was
en er werd reeds uitgepluisd op welk koord ik zou dansen,
welk papier ik zou kopen en welke woorden ik zou lezen.
Zelfs de woorden die ik schreef zijn niet zuiver.
Maar wat doe ik eraan? Huilen als een hond?
Door de knieën gaan en zwijgen?

Of kleur ik buiten de lijntjes?

En dan is er natuurlijk nog altijd de gulden middenweg:
je bent een slaaf van het geld tot je dood.
Ja, de zanger heeft weer maar eens gelijk.
Daar staat hij nog, in het diepe licht,
met zijn bruine krullen en zijn zonnebril.

Eerst niets en dan de waarheid,

want alles begint en eindigt met niets.
De sprong is de uitzondering,
het foutje, de onregelmatigheid.
Het niets is de donkere nacht, het lange wachten,
de zoete ochtenddauw.

En uit niets komt niets voort.

Het idee is de grootste leugenaar,
het duikt op als een dampend veulen,
net gevallen en verblind,
maar houdt tussen zijn hoeven de waarheid,
de oorsprong, de blinde duif die hij vertrappelt,
sneller dan je kunt zien.
De tijd van liegen is voorbij.
Eerst was er niets.
En dan de waarheid, het vuur, de toorts, de kever.

Het is tijd, alle slapers liggen in hun bed!

De tijd van de wakkeren is aangebroken.
Het is tijd om te schrijven wat nooit gelezen wordt.
Want een doener leest niet, een doener schrijft niet.
Een doener doet wat hij doen moet.
Een doener doet, sterft en maakt plaats
voor een nieuwe doener, een nieuwe leugenaar,
een nieuwe gemaskerde dichter.

De wolf, het varken en de modderman
met zijn korsten en granaten,
zijn oude ogen, zijn nieuwe rimpels,
zijn lange haar en zijn schuchtere baard.

En de bomen en bloemen zullen nooit vergaan
dus waarom ze hier vermelden?
Ga naar buiten en zie:
dit is het forum, dit is het spreekgestoelte,
dit is de toren, dit is de kerk, dit is de long
waar de gevederden wonen.

het meisje dat nolens las – hanny van alphen

Ze hield van bier en bluesmuziek
gezicht op polderdijk en molens
het oeuvre van de dichter Nolens
en werkte in een koekfabriek.

Ze diende niemand van repliek
al dreven ze de spot met haar
dan nog, geen woord in ‘t openbaar
bevreesd voor dat vilein publiek

zocht zij beschutting in de kerk
want daar, bij haar geliefd triptiek
van moeder, kind – het scheppingswerk –

was zij gelijk ’t perfecte naakt
en pas misvormd in haar kroniek
normaal geboren, gek gemaakt.

vooruitzicht (vliegende hollander) – maaike klaster

Terwijl stratocumuli gestaag op weg naar het oosten zijn,
kijkt de kerk op het plein vanonder zijn mantel toe. Hij ziet
de wereld door mijn ogen, schikt de veren op zijn hoed.

Er is niets blauwers wat er nu toe doet.
De haan draait, een duif op zijn staart knikt: roekoe!
Wij varen op de westenwind.

sentimental journey – jan zwaaneveld

Hier, in dit zwijgzame dorp, ben je geboren
terwijl levens doorgingen of er niets was gebeurd,
iets wat later wel anders zou worden.

Je leerde hier lopen en lezen, gitaarspelen,
alcohol drinken en je fatsoenlijk te gedragen, iets
waarvan je veel hinder zou ondervinden

toen er meisjes in het spel kwamen en je dat
spel helemaal niet bleek te begrijpen. In de schuur
met die hoge schoorsteen repeteerde je

met de punkband waarin ook W. en H. speelden
die allebei te vroeg zijn doodgegaan. Voor de deur
van de kroeg tongzoende je voor het eerst met A.

en daar, in die kleine woonboot, vond zij haar man
met een vuilniszak over zijn hoofd.
Wat valt er nog meer te zeggen?

Onder de kastanjes bij de kerk ligt je vader,
op wie je meer bent gaan lijken dan je lief is. En dat
het leek of levens hier doorgingen,

maar dat je het niet meer hebt afgewacht.

nette jongen – hans goudart

Toen ik een nette jongen was…
nooit een onvertogen woord,
al zag je mij niet in de kerk.
Een kont noemde je zitvlak, achterwerk.
Mijn lief: Locomotiefje, stoomgemaal.
Haar lijf een glimmend, glanzend ketelhuis.
De daad verwerd tot heimachine-metafoor.
Toen was de kleine dood een soort fabriek:
Piepen, kreunen, sissen,
stampen, schokken, spuiten.
Men stond niet stil bij vochtverlies
Dat bleef er netjes buiten, want dat was vies.
Dat vonden ze niet kies,
toen ik een nette jongen was.
Tegenwoordig is mijn taal veel explicieter:
Hij is veel kutter en veel tieter.