Ik ben jarig en ik koop een zakmes voor de vroedvrouw
Die pas volgende week jarig is, ze wordt jonger dan ik
Ze blijft mooier, en grappiger, en opgewekter, en vlijtiger, en edelmoediger
Ik denk aan de dag waarop ze mijn leven heeft gered
Ik denk dat ik al bij al blij ben dat ze toen toevallig in de buurt was om mij te reanimeren.
Ik ben jarig en ik hou het zakmes voor mezelf
Je kunt er van alles mee doen: ontkurken, aborteren, amputeren, verlossen
Je kunt zelfs gedichten opslaan en een lobotomie uitvoeren
Of ik mij oud voel? Ik geloof het wel, ik vrees dat het er niet meer van komt
Een kind, mijn kind, mijn zoon, ik mis hem alsof hij vorig jaar is verdronken.
In een kerk vind ik geen troost in de kleine onuitgeslapen oogjes van Jozef
Dus wend ik mijn blik af van de beelden en bekijk ik de andere kerkbezoekers
De twee andere kerkbezoekers zijn ouder, veel ouder dan ik
Ze lijken niet achterbaks, ze lijken niet hardvochtig
Ze horen bij elkaar en de dikste vrouw laat een knallende wind.
Ik ben jarig en ik heb de slappe lach in een kerk
De vrouwen lachen niet, ze sissen dat ik mij moet gedragen
Ik moet helemaal niets
‘Ik moet helemaal niets, dwaze achterbakse hardvochtige winderige pseudodevote geiten!!’
Schreeuw ik, hoewel niet alle verwijten kloppen voel ik mij opgelucht.
Aan de uitgang van de kerk word ik opgewacht
De oude kruisboogschutter geeft mij een armband voor mijn verjaardag
‘De armband is Vietnamees!’ Zegt hij vreemd uitgelaten
Ik kus hem, hij is beter dan ik.
Er is een hardnekkig misverstand. Dat iedereen gedichten schrijft en daarom kan bepalen wat er goed is aan een gedicht van een ander. Dat is waar en tegelijkertijd de grootste leugen die een mens kan bedenken. Wie hier leest schrijft hoogstwaarschijnlijk zelf ook en verdenkt zichzelf ervan een dichter te zijn. Nu maakt het voor je mens zijn niets uit of je dichter bent of niet. Zelf twijfel ik nogal eens. Soms denk ik dat ik het ben. Ik heb een opeenstapeling van woorden en die gegoten in de vorm die ik gedicht noem. Anderen doen dat niet. Die boetseren een taal alle kanten op die je zelf niet zou kiezen. Ze treden buiten je horizon. Delphine le Comte is zo iemand. Haar taal lijkt telkens dezelfde absurde receptuur van verrassende wendingen en krankzinnige combinaties te herhalen en toch verveelt ze me nooit. Ik blijf me verbazen. Ik ben veel verbaasder dan dichter.