Het staat wel vast, het is voorbij,
de teerling is geworpen,
weer schuifel ik door roestig tij
vol herfst voorbij de dorpen.
Het is een oud, bekend geluid
van broze, ritselende blaren,
dat altijd weer één ding beduidt:
de zomers die eens waren.
Omlaag keek ik, alsof ik zocht
een enkel blad dat niet vergaan
de herfst nog overleven mocht
en altijd groen zou voortbestaan.
Maar nee, het was zoals het was;
de dagen nemen nu geen keer,
het sterven blijft maar in de weer
bij het vergaan tot stof en as.
Niet dat het mij eronder krijgt
of dat ik soms ben aangedaan
door kil en kleumig buiten staan,
een zon die vroeg ter kimme neigt.
Ik blijf gewoon sinds jaar en dag
dezelfde die van wanten weet,
die hutspot met een kuiltje eet,
bij storm en regen nog een lach.
Reageer