Resultaten voor het trefwoord sinds

na iedere droom was ik een kameel armer – delphine lecompte

Vroeger droomde ik iedere nacht
Dat ik een gemoedelijke kameel had
Maar ik was te jong om hem naar waarde te schatten
Ik was te oud om zonder blozen tussen zijn bulten
Te knikkebollen of mijn hallucinaties te verfoeien
Toen ik hem ruilde voor een tapijt was ik al wees.

Na de ruilhandel ben ik door het oog van de naald
Gekropen nadat ik mijn tapijt had uitgetest
Op de vijfde verdieping van een goktempel
Werd ik verpleegd door een schele touwslager
Die op een pafferige kaarsenmaker leek.

De schele touwslager had een teckel
Ik genas snel om met de hond te spelen
Toen ik was genezen keek iedereen
Op mij neer behalve de hond
Hij was nog altijd een teckel
En hij beval: ‘Steel me en wees goed voor mij!’

Ik heb hem op mijn rug gebonden
En met een ladder zijn we naar beneden gegaan
Op de begane grond heb ik de teckel losgemaakt
Hij snauwde: ‘Geef me een naam en verander van ogen!’
Ik was verbijsterd, wat een brutaliteit: die lenzen had ik
Betaald met mijn onmythische hymen.

Ik heb de teckel weggejaagd
Mijn lenzen was ik liever kwijt dan rijk
Maar ik heb ze uiteindelijk toch gewoon laten zitten
In de woestijn kwam ik mijn kameel tegen
Zonder rancune benaderde hij mij
De tapijthandelaar wilde mij wurgen
Omdat hij dacht dat ik hem kwam afslachten.

Sinds ik een bril draag droom ik nooit
Meer dat ik mijn kameel weggeef
Ik schat hem naar waarde:
Duizend vliegende tapijten en een ouderpaar.

groningen – lize schraepen

Voor jou een bekende kade aan het water
genietend met een biertje van het gesmeekte weer
ik een Belgisch meisje met dezelfde taal
maar een verkeerd accent
Op zoek tussen vreemde voordeuren en waterwegen
naar een plek uit een boek
jij vond het maar een eenzaam zoeken
toen de donker al zijn intreden deed
Zo werd mijn plek
geen doel meer,
maar een middel om
één moment met jou te stelen
Sinds die dag zit je niet meer,
alleen op de kade aan het water
ik ben nooit meer weggegaan
we zijn nog steeds op zoek
naar de plek uit het boek

de overlevende – peter helsen

Het was precies de dag, dat ik meeuws verstond, 
dat een meeuw me krijste dat hij je had gezien, 
niet veel verder, nog met je nieuwe kleren aan, 
windgedroogde lippen en slechts een vage geur
van spijt. 

Maar meeuwen praten naar je mond, 
dit strand waaruit ik waaide, was god
en haarverlaten, 
sinds het midden van de tijd.

alea iacta est – john drager

Het staat wel vast, het is voorbij,
de teerling is geworpen,
weer schuifel ik door roestig tij
vol herfst voorbij de dorpen.

Het is een oud, bekend geluid
van broze, ritselende blaren,
dat altijd weer één ding beduidt:
de zomers die eens waren.

Omlaag keek ik, alsof ik zocht
een enkel blad dat niet vergaan
de herfst nog overleven mocht
en altijd groen zou voortbestaan.

Maar nee, het was zoals het was;
de dagen nemen nu geen keer,
het sterven blijft maar in de weer
bij het vergaan tot stof en as.

Niet dat het mij eronder krijgt
of dat ik soms ben aangedaan
door kil en kleumig buiten staan,
een zon die vroeg ter kimme neigt.

Ik blijf gewoon sinds jaar en dag
dezelfde die van wanten weet,
die hutspot met een kuiltje eet,
bij storm en regen nog een lach.