Vroeger droomde ik iedere nacht
Dat ik een gemoedelijke kameel had
Maar ik was te jong om hem naar waarde te schatten
Ik was te oud om zonder blozen tussen zijn bulten
Te knikkebollen of mijn hallucinaties te verfoeien
Toen ik hem ruilde voor een tapijt was ik al wees.
Na de ruilhandel ben ik door het oog van de naald
Gekropen nadat ik mijn tapijt had uitgetest
Op de vijfde verdieping van een goktempel
Werd ik verpleegd door een schele touwslager
Die op een pafferige kaarsenmaker leek.
De schele touwslager had een teckel
Ik genas snel om met de hond te spelen
Toen ik was genezen keek iedereen
Op mij neer behalve de hond
Hij was nog altijd een teckel
En hij beval: ‘Steel me en wees goed voor mij!’
Ik heb hem op mijn rug gebonden
En met een ladder zijn we naar beneden gegaan
Op de begane grond heb ik de teckel losgemaakt
Hij snauwde: ‘Geef me een naam en verander van ogen!’
Ik was verbijsterd, wat een brutaliteit: die lenzen had ik
Betaald met mijn onmythische hymen.
Ik heb de teckel weggejaagd
Mijn lenzen was ik liever kwijt dan rijk
Maar ik heb ze uiteindelijk toch gewoon laten zitten
In de woestijn kwam ik mijn kameel tegen
Zonder rancune benaderde hij mij
De tapijthandelaar wilde mij wurgen
Omdat hij dacht dat ik hem kwam afslachten.
Sinds ik een bril draag droom ik nooit
Meer dat ik mijn kameel weggeef
Ik schat hem naar waarde:
Duizend vliegende tapijten en een ouderpaar.
Recente reacties