Een dag lang uitgewrongen.
Stof gewogen. Vet gemest.
Een zin gelogen. Wilde best.
Jouw lippen kloven.
Met een bijl. Boven
je pet. Jou liggen
laten. Onder steen.
Pas eeuwen later.
Een gedicht wordt
opgegraven. Precies
op een verjaardagsfeest.
Een dag lang uitgewrongen.
Stof gewogen. Vet gemest.
Een zin gelogen. Wilde best.
Jouw lippen kloven.
Met een bijl. Boven
je pet. Jou liggen
laten. Onder steen.
Pas eeuwen later.
Een gedicht wordt
opgegraven. Precies
op een verjaardagsfeest.
wie het na zijn sterven verder brengt
dan de obligate schoenendoos vol foto’s
krijgt het eeuwig leven op een boekenplank
temidden van recht- en scheefgelezen ruggen
begraven tussen voor- en achterplat
aangevreten door de houtwormkever
verdwijnt een oeuvre meestal ongelezen
tot stof vergaan door enkel tijdsverloop
Zacht praat de vloer
bleek van ruimte en zon
de wind schuurt de planken
met silicium lifters
zonlicht breekt lignine
waar cellulose rest.
Spinnen vingen ooit de dagen
in fraaie ronde wielenwebben
die als zeilen van stof en rag
voor de getaande ramen hingen.
Nu hangen aan de droge draden
nog zwarte vliegen en grijze motten.
Het stoflicht valt in delen
op de oude beelden
vol rust en nostalgie
die zware arbeid en bittere armoe verzachten.
En in elke reflectie
werkt de mens van toen
aan onze welvaart
van haat en vuil en spoed.
Het is al één uur en ongemerkt middag, na nachten doorwaken
en verdwalen in letters op het toetsenbord. Gedachten dwarrelen
nog steeds binnen vanuit sterrenstelsels en gangen van kinderlijk
verleden. Ga weg, gespuis. Maak frisse ruimte voor ijverig gebezem,
blaas stof uit de hoeken van het heelal. Wat is toch dat venijnig geraas
van draaikolken achter de windstilte. Dat schuilt als zuchten of zwijgen
nu eikenbladeren eenzaam wiegen. Dat wortelt als dromen in bomen.
Welke genen neigen naar schurende woede. Zelfs nu het vlees is gepijnigd
tot rauwe biefstuk. Zelfs nu het zowaar routineus avond lijkt te worden.
Bij tijd en stond stond ik op zolder te kijken
Of het stof zou wijken uit eigen initiatief
Of de minderheid de dode tijd zou verbeiden
Tot de meerderheid haar mening zou kwijten
En die eersten blasfemie zou verwijten
Dan sprongen wat haartjes recht op mijn rug
Stofdeeltjes van tussen mijn tenen, dikke
Onsjes woede van tussen de melkwitte rondingen
Van de namaak-Rubens op de schoorsteenmantel
Als ik opgeladen was strekte ik de arm
En vouwde de krant tot een stofzuiger
Die meteen aan zichzelf begon te zuigen
Zoals een hond zijn staart achternazit
Toen de geletterde zelfzuiger aan Hades’
Poorten stond stond ik op zolder te kijken
Naar mijn werk van barmhartigheid, nam
Een foto en plaatste die op Facebook.
ik ben neergedaald op een open plek
te midden van zwijgende stenen zuilen
het gewone lijkt daarmee bijzonder gek
en het lachen staat mij nader dan huilen
ik ben opgesloten in een bakstenen gedicht
om te rijpen in een kluis van jaargangen
totdat ik mij weer zelfverzekerd opricht
zonder weet van gemis of verlangen
ik ben omwonden met verstikkende rede
in verstijfde talen met codes en symbolen
alleen het allerbeste stelt mij tevreden
hetgeen ik luid laat horen, onverholen
ik ben verloren in een belofte van goud
mijn wereldbeeld is om z’n as gedraaid
alle blauwe dagen worden vanzelf oud
nu ik weet dat alles van stof verwaait
Wijs me de steen in het hoofd,
elke beweging voert tot
een traag schouwspel.
Ik lig en jij
naast mij tussen de coulissen
van het leven.
De wereld oreert, creëert en fêteert.
Wij leggen vruchten op de tong
en zwijgen
louter
om het zwijgen.
De morgenzon strooit
fonkelend stof in de baan
van mijn longen. Ik blader
door de waan van de dag.
Niets beklijft vandaag
blijft alles vloeibaar naakt.
Onbeschreven vouw je mij
in een envelop fluister je
een adres in mijn oor
dat niet bestaat.
1.
Het regent bloemblaadjes, dwars door mij heen en die bloesem
blijft maar vallen. Het is zo wonderschoon om van binnenuit te
worden opgewarmd door een zon die buiten schijnt.
Het stof van de straat kruipt langs mijn huid omhoog als ik word
verwelkomd door het gelach op het plein; vervroegde zomerhitte;
kinderen die spelen in de fontein; hun moeders die aan de zijlijn
staan te kijken. Parasols werpen een schaduw op een Amsterdams
terras, waar het leven zonder die beschutting in de stralen van de
zon opgaat als waterijsjes die kleurrijk smelten.
Hier vind je overal om je heen de wereld waar iemand vroeger in
een boek over schreef.
2.
Er is nog zoveel leven op straat na twaalven. Zomerakoestiek,
gelach in de nacht. Restverschijnselen van een ondergaande zon.
De warmte zit ‘m nu niet in de lucht, maar in tegels.
Leg je wang aan de grond, luister naar het zachte gebrom van
de aarde en val in haar armen in slaap.
3.
Sta op, klop het stof van je kleren en doe net alsof je al wakker was.
Het is ochtend en het licht dat je ziet is jouw wekker, is de zon.
4.
De lucht is vol zinnen. Air zingt: “All i need is a little time.”
Vlaggetjes. Iemand geeft een feestje. Vrienden en een bbq.
Kalme families op een kleed. Mannen en hun pitbulls.
Het stof kruipt opnieuw omhoog langs mijn huid. Dit is hoe ik één
met een park word; hoe het park zich in lagen om mij heen vouwt:
herinneringen aan vakanties in Frankrijk, een berghelling in Zwitserland
met rivierglinsteringen. Ik zie boterbloemen, madeliefjes, ben weer drie,
loop verder, voel het koele gras onder mijne voeten, ben ook maar een
mens, een bewegend, levend hompje vlees, naar liefde op zoek, vind
overal hetzelfde, wonderschone stof, adem alles voor de eerste, laatste,
miljardste keer in, loop verder en zing, een melodie in zomerkleuren,
als in een videoclip aan één stuk. Unfinished Sympathy.
Je stuurt me brieven
met droge bladeren
van je sinaasappelboom
Ik ruik
het stof, de wind, de zomer
in de enveloppe
Dartelt je hand nog,
je gom en je potlood
vliegen elkaar in de donkere haren
Je land spiegelt
als een roestige munt in het water
Het schorre gefluister van
je sinaasappelboom
vertakt zich voor mijn ogen
Je hangt de zinnen in de withete zon
te drogen
kleurige wasknijpers klemmen
flarden wereld aaneen.
Recente reacties