Ik had het liefst eerder afscheid genomen;
vier bushaltes terug, bij een goede kroeg.
Vanuit elke positie verlamt houding de rug
en draait het oogwit garnizoensgewijs.
Tot achter de marcherende hersens in dril
klinkt; naar de muur hoor, huurmoordenaar!
Ik kan heel lang grimas van jewelste tonen,
tot laat in de nacht, vroeg in de ochtend
mijn gezicht ontspant, boven nachtspiegel.
In deze straat sterven weinig mensen jong;
straten ver zijn kinderen erg ziek, overleven,
huilen: in‘n lichtgeel schaam: lichaamsdeel.
Zo definitief, absoluut heeft ten einde raad
lang niet ons beider horizon en doel bepaald.
Jij hebt‘t liefst langer op de grens gewacht,
die hier en nu eigen plek aftekent en uitlijnt,
omheint tot plaats met hek en nummerplaat,
rekent: zal er al ’t ijle in allerzielen te zien?
Na de valkuilen en daluren kennen we elkaar
bij naam, bij houding en bij klank van vragen.
We houden van wandelen, een maakt regen
niets uit, de ander weigert ‘t dan pertinent.
’t Is ‘n beetje waarheid, losse feiten geschikt,
al blijft het op de proef stellen stroef pellen;
zo keert vijfentwintigste regel voorgaande om.
Reageer