Resultaten voor het trefwoord om

daarboven gaat het alleen om de feiten – pallas van huizen

Het was gedaan
en de kaas stond op tafel.
Eens was alles eenvoudig.
Zoiets als een grote tuin
met allerlei soorten dieren.
Schilfertje voor schilfertje
brokkelt de beschaving af.
Telkens als je dacht:
ja het is er,
het komt goed. –
Stonden er weer tanden op de wacht.

Op de wacht voor oorlog.

schoon schip – mark kalsbeek

Het kolkt in mij,
verwoestende liefde klotst
en maakt mijn lijf zeeziek.

Misselijk hang ik over de reling
kijkend naar een klein meisje
dat verdwaalde in haar dromen,
zich verslikte in een te grote vis
– waarom vertelde niemand haar
dat er nog graten in zaten –
en schepen achter haar verbrandde.

Wrakken bleven, diep verzonken,
spookpiraten morrelden aan het gouden slot.
Zij hield haar juwelen vastberaden boven water
wachtend op de dag
dat ze genoeg waard waren
om haar eigen oceaan te kopen.

lach om de dood – enrico

voor haar op tafel
stond het kistje
besmukt met een roos
het rook nog steeds
naar zoete herinnering

lang geleden
had ze het gekregen
van een te vroeg gegane vriendin
“in nood: open het!”

levenslang achter haar
was ze in nood
en opende het kistje

een glimlach
tekende haar gelaat
toen ze een week later
gevonden werd

ik heb laarzen om aan te trekken en wraak te nemen – delphine lecompte

De orgeldraaier heeft helaas geen aapje
Geen aapje in een groene salopet
Met een gaatje voor zijn staartje
Dus kan het aapje geen dobbelstenen werpen
Naar imkers met een bontmuts
Noch naar de ontblote schouders
Van over het paard getilde molenaarsdochters.

Meestal zijn het molenaarszonen die
Kop van Jut zijn
Zoals in De Gelaarsde Kat
Maar ik dwaal af
Ik was nochtans zo goed begonnen..

Het begon met een orgeldraaier
Hij stond zonder beroepsvreugde op de dijk
Hij hield niet van mij
Want hij had nog lesgegeven aan mij
Plots verscheen mijn muze
Maar in mijn droom had hij geen twee benen
Hij had een enkel een linkerbeen.

Toch werd het geen nachtmerrie
Niet meteen
Het werd pas een nachtmerrie toen ik wakker werd
Ik werd wakker alleen en
Toen ik mijn muze opbelde hoorde ik
Op de achtergrond een vrouw
Ze klonk Duits, orgastisch, en competitief.

Maar ik geef mij niet gewonnen
Ik lees een sprookje en
Put moed uit de moed van Klein Duimpje
Nog voor de zon ondergaat is mijn muze opnieuw van mij
Of een been kwijt.

constantijn – richard kamsteeg

Vijftien minuten wandelen van Amsterdam Centraal
naar Rusland is een tijdreis.
De stad neemt mij in zich op,
zonovergoten en zomers warm,
jassen hangen over schouders en stoelen,
de straten zijn te smal, terrassen puilen uit
van ongeloof – het is oktober.

Wachtend voor je voordeur, de telefoon al in de hand,
voel ik je aanwezigheid en draai me om.
Wij lachen vrijuit als kinderen
om de diepe blijdschap die wij voelen
en het speelse plezier van het besluipen.

De geur van vers brood begeleidt me
op de weg naar boven
en ergens tussen straatniveau en dakterras
moet de stad vervaagd zijn tot geroezemoes.

Alleen het heldere geluid van klingelende trams
en de klokken van de Zuiderkerk
verbinden ons nog met het nu
waarin de lunch thee wordt en de thee wijn
en de draad van het gesprek zich voegt
bij het web dat ons al zo lang bindt.

Gerimpeld als we zijn:
tussen ons bestaat geen herfst.