Resultaten voor het trefwoord wim de roo

wandelen langs de vecht – wim de roo

Wandelen langs de Vecht
erover met het pontje
lang buiten zitten
gelezen, koffiedrinken
eitje eten en een hele lange zoen
en net las ik een verhaal van een schrijver
die een prachtige vijfenveertigjarige bloeiende
sappige levenslustige seksuele opwindende stralende
schoonheid beschreef en zag ik je alweer voor me

mijn poëzie – wim de roo

De ochtend begint

langzaam mijn poëzie te ontsteken

in zacht sluimerende ruimte met snurkende hond

en in de hoek het gepruttel van koffie

achter de ruit breekt de hemel

zich open in wolken

en schichtig

héél voorzichtig

begint mijn poëzie

de ochtend te schrijven

verraderlijke woorden – wim de roo

Zodra ik mijn verzet tegen negatieve woorden
loslaat, lossen ze op –

net als dat: zodra ik mijn vlucht voor vluchten
staak het zal vervliegen

u ziet: zo kan het nooit meer fout,
niets is nog complex, of zwaar
maar… zodra ik dit besef

wordt het plotsklaps

moeilijk? –

Nee, nee, niet moeilijk! Want ook dat blijkt

weer zo’n verraderlijk woord

dat het wordt zodra je het denkt

in beton – wim de roo

Thuisgekomen in beton,
doodmoe, geen hond om tegenaan te janken,

in verstilde kamers enkel holle frasen:
bonken van metaal, via buizen half om half
verstaanbare kreten

van een eenzaam mens

omgeven door alleengaanden

rood van woede – wim de roo

Langs bakken vol
kadavers
trok ik je op

dikke vette blaren
onder hete zomerlucht
en tuchtig rook ik bloed,

briesend als een paard
als ik op klompen binnenklapte:
amper uit de kluiten,

mouwen tot de nek toe opgestroopt,
razend rood van woede…
dampend lag je telkens

in mijn klauwen –
nee, vluchten kon je niet,
distels vretend van mijn razernij

deed ik me te goed aan jou
en in een waas van weerloosheid
gaf jij je

aan mij

vergaan – wim de roo

Mijn moeder vroeg vlak voor ze stierf:
‘Jongen, hoe zal het je vergaan
als ik er niet meer ben?’

ik zei dat ze daar niet wakker van moest liggen,
dat het in de grond wel goed zou komen,
en ze knikte… zei:

‘Dan denk ik dat ik nu maar ga,’
‘vind je dat niet raar?’

‘Nee,’ zei ik,

‘dat lijkt me doodnormaal…’

Nu, soms zittend aan haar graf,
vraag ik me dikwijls af

in hoever
zij al vergaan is…

morsig grijs en glunderend – wim de roo

Morsig grijs en glunderend knalt hij roeken uit de lucht.
Dubbelloops, met grote rode patronen,
in één schot

met een buks, zo ontzettend lang
dat als je de loop in je mond zou steken
je volgens mij met geen mogelijkheid nog

bij de trekker kan

de fatale kwaal – wim de roo

Het is niet de droom van de fatale kwaal

die met een schelle slag in het voorbijgaan
van de nacht
de dood neerzaait.

Dat het dáármee al fout zou zitten

is dan nog beslist niet zeker.

Pas nadat je werkelijk wakker denkt te zijn – maar
dat blijkt overigens uit niets –

is er vermoedelijk een probleem

zeg niet telkens dat dit waanzin is – wim de roo

Ik neem me bij de hand, leid me naar een punt
en zet me daar dan neer

het lijkt telkens weer een ander punt
maar er zijn maar weinig punten
alles is bekend: neem me bij de hand

sta op en loop gewillig mee

terwijl ik me omring met al die fijne kanten –
ik daar ergens midden tussen,
doe ik zelfs het hok los, loop er zelf in

trek de deur achter me dicht
hoor: de grendel valt weer in het slot
ga zitten, of ga slapen

ja, werp maar dof een blik bij me naar binnen
door dat kleine open ruitje – ik weet
dat ik voorgoed zit opgesloten

dat ik hier nu nooit meer uitkom

maar zeg niet telkens dat dit waanzin is