Wandelen langs de Vecht
erover met het pontje
lang buiten zitten
gelezen, koffiedrinken
eitje eten en een hele lange zoen
en net las ik een verhaal van een schrijver
die een prachtige vijfenveertigjarige bloeiende
sappige levenslustige seksuele opwindende stralende
schoonheid beschreef en zag ik je alweer voor me
Resultaten voor het trefwoord wim de roo
De ochtend begint
langzaam mijn poëzie te ontsteken
in zacht sluimerende ruimte met snurkende hond
en in de hoek het gepruttel van koffie
achter de ruit breekt de hemel
zich open in wolken
en schichtig
héél voorzichtig
begint mijn poëzie
de ochtend te schrijven
Zodra ik mijn verzet tegen negatieve woorden
loslaat, lossen ze op –
net als dat: zodra ik mijn vlucht voor vluchten
staak het zal vervliegen
u ziet: zo kan het nooit meer fout,
niets is nog complex, of zwaar
maar… zodra ik dit besef
wordt het plotsklaps
moeilijk? –
Nee, nee, niet moeilijk! Want ook dat blijkt
weer zo’n verraderlijk woord
dat het wordt zodra je het denkt
Thuisgekomen in beton,
doodmoe, geen hond om tegenaan te janken,
in verstilde kamers enkel holle frasen:
bonken van metaal, via buizen half om half
verstaanbare kreten
van een eenzaam mens
omgeven door alleengaanden
Langs bakken vol
kadavers
trok ik je op
dikke vette blaren
onder hete zomerlucht
en tuchtig rook ik bloed,
briesend als een paard
als ik op klompen binnenklapte:
amper uit de kluiten,
mouwen tot de nek toe opgestroopt,
razend rood van woede…
dampend lag je telkens
in mijn klauwen –
nee, vluchten kon je niet,
distels vretend van mijn razernij
deed ik me te goed aan jou
en in een waas van weerloosheid
gaf jij je
aan mij
Mijn moeder vroeg vlak voor ze stierf:
‘Jongen, hoe zal het je vergaan
als ik er niet meer ben?’
ik zei dat ze daar niet wakker van moest liggen,
dat het in de grond wel goed zou komen,
en ze knikte… zei:
‘Dan denk ik dat ik nu maar ga,’
‘vind je dat niet raar?’
‘Nee,’ zei ik,
‘dat lijkt me doodnormaal…’
Nu, soms zittend aan haar graf,
vraag ik me dikwijls af
in hoever
zij al vergaan is…
Morsig grijs en glunderend knalt hij roeken uit de lucht.
Dubbelloops, met grote rode patronen,
in één schot
met een buks, zo ontzettend lang
dat als je de loop in je mond zou steken
je volgens mij met geen mogelijkheid nog
bij de trekker kan
Het is niet de droom van de fatale kwaal
die met een schelle slag in het voorbijgaan
van de nacht
de dood neerzaait.
Dat het dáármee al fout zou zitten
is dan nog beslist niet zeker.
Pas nadat je werkelijk wakker denkt te zijn – maar
dat blijkt overigens uit niets –
is er vermoedelijk een probleem
Ik neem me bij de hand, leid me naar een punt
en zet me daar dan neer
het lijkt telkens weer een ander punt
maar er zijn maar weinig punten
alles is bekend: neem me bij de hand
sta op en loop gewillig mee
terwijl ik me omring met al die fijne kanten –
ik daar ergens midden tussen,
doe ik zelfs het hok los, loop er zelf in
trek de deur achter me dicht
hoor: de grendel valt weer in het slot
ga zitten, of ga slapen
ja, werp maar dof een blik bij me naar binnen
door dat kleine open ruitje – ik weet
dat ik voorgoed zit opgesloten
dat ik hier nu nooit meer uitkom
maar zeg niet telkens dat dit waanzin is
Recente reacties