Resultaten voor het trefwoord tweeën

* – maaike klaster

Ik blijf maar vallen in armen die er niet zijn.
Wanneer houdt het op op, komt er een einde al al dat schrijven over lelijkheid –
ik heb er zeeën voor in tweeën moeten splijten – staat er iemand anders op
die zegt: Misschien is het nu dan wel genoeg geweest met al dat luie haten,
wegdoen van mijn Vader, Moeder, God, de Hemel, het Leven. Laat ik nou eens
doen wat mij bij mijn geboorte werd gevraagd, of ik onvoorwaardelijk lief wilde
hebben, wat ik inderdaad heel even heb gedaan, maar toen ook dat voor het
gemak heb weggegooid, want hoe lang zijn we hier nou eigenlijk op Aarde?

Dan kan ik eindelijk weer boontjes doppen, eten koken, een man liefhebben,
baby’s verschonen, mezelf lachend langs een raam zien lopen.
Want denk niet dat ik wat ik tegen jullie zeg niet ook tegen mijzelf heb gezegd.
Weet dat ik mijn verkrachters, en mijzelf om die verkrachters, voor alles heb
vergeven, zodat ik verder kon en wilde leven, deze pen heb opgepakt en
alles heb geschreven.

banjo blues – d.docters van leeuwen

de banjo werd op de knie gelegd
in tweeën gebroken
en aan een wilg gehangen

een storm stak op
de takken van de wilg
tikten tegen het vel van de banjo
het ritme van de regen

de slisser sliste en de spleet
tussen z´n tanden
leek wel een meter breed

Belinda stak een sigaret op
belde Irene en zei
ach die bomenpraatgroep
het lijkt me zo’n gedoe

de dagen werden schaars
de banjo bleef te horen
het blauwe gras wuifde
Ieren zongen
en de bergen keken toe

schoon spel – gerda blees

We spelen schoon weer, wij met zijn tweeën
Ik slik het vuil venijn, en nog eens als het bovenkomt
Maar zuur blijft plakken achterop mijn tong
En ’s avonds geef ik over in de blinkend witte pot

Wij met zijn tweeën spelen weer schoon
Afvalwater drink ik op, mijn lippen klem ik op elkaar
En ’s nachts laat ik het stiekem lopen boven het toilet

In de ochtend welt er bruingeel water
Uit het putje in de stalen afwasbak
Een waterval vanaf het aanrecht op de pas gepoetste vloer

Ik stapel suikerzakjes tegen de rivier die verder vloeit
Naar jou, daar op de vlekkeloze bank
Languit leg ik mij ervoor, voel hoe het water stijgt
Je stem breekt krakend door de dijk
Ik noem je schat
Te laat

Je stopt me in een zak en zet me aan de straat

tweeën – jonathan griffioen

negen maanden lijkt langer in streepjes
zo zit hij dan gekamerd hij verstaat
alleen de desolate taal
van oude boeken en zijn platen

ik zie hem soms -niet vaak-
in tram veertien
dichten over leven achterin
hij strijkt jaloezieën voor zijn vensters
om in jaloezie te staren naar
moest hij me bekennen

hij vroeg me of ik zijn ziel
even onder mijn arm wilde nemen
want zijn rug werkte hem tegen
zo reisden wij;

eenmaal met zijn tweeën