Pallas was geen zwijger, noch sprak ik hem veel. Haar pessimisme tegenover de blauwe wolken en de rode maan, Pallas kon er niets aan doen, dat ik haar kende van voor het misbruik, sommige dingen groeien zo, en dat kan je haar niet kwalijk nemen, heb ik nog tegen Pallas gezegd. Maar nee, zij en Pallas zouden en moesten gaan samenwonen, ongeacht de financiële problemen en extra kosten, omdat het een servicewoning is met een heleboel overdadig groot onderhoud en een tuin waar niemand in durft te lopen. Maar goed, ik heb ze nog gewaarschuwd, maar zij en Pallas wilden niet luisteren en moesten na inlevering van 25% van hun totaal inkomen toch tot het inzicht komen dat samenwonen niet meer zo voordelig was in de nieuwe participatiemaatschappij. Nu zit Pallas tegenover mij, hij heeft ruzie met haar en kijkt televisie, ik denk niet dat ik hem vandaag nog op het idee kan brengen om ergens anders te gaan slapen, maar kijk hij heeft trek, misschien dat Pallas vanavond toch nog ergens anders beland, wie weet, wie weet, wie weet. Morgen zal ik zijn vriendin bellen.
Resultaten voor het trefwoord noch
Horizonnen zoeken toenadering,
belangeloos. Een pril begin.
Geen ongeoorloofde aanval,
noch verraad aan een weerloos vergezicht.
Rust voor het getergde geestesoog,
daar gaat het om.
Door lange halen van een gewimperde zon,
zodat ijstijden dooien in lauw strijklicht.
Patronen tekenen zich af
in isobaren als lijnen van gelijkenis.
Zonder eigen aard,
om anoniem de ware hemel te schragen.
Thuiskoffers, gedragen in eigen kring
op de vlakte van nabijheid.
Binnen bereik van deze lichaamstaal
komt nakend gedogen bij vlagen.
Tegenover mij zit een kaarsrechte windhondenfokker
Op zijn schoot ligt een prentenboek over De Blijde Boodschap
Deze trein heeft als bestemming Zwolle, maar het wordt Tilburg voor mij
Omdat daar mijn dadaïstische adoptievader woont
Hij is eerlijk als een meikever, hij zal mij nooit ranselen met een dorsvlegel.
De kaarsrechte windhondenfokker tovert een boterham tevoorschijn
Rijkelijk belegd met aardbeiconfituur is het een provocatie
Maar er valt geen klodder op Maria, noch op de verrassende engel
Ik vraag de windhondenfokker waar hij naar toe reist
Hij zegt: ‘Naar Nijmegen om mijn zuster te vermoorden, dat heeft ze verdiend.’
In de stationshal van Tilburg bots ik tegen de verende borstkas van de stadsdichter
Hij stelt asperges voor, ik hap toe
In de hoop dat er weldadige seks van komt
Er komt weldadige seks van, maar net niet woest genoeg
Om mijn dadaïstische adoptievader uit te wissen, zelfs niet even.
Ik neem afscheid van de stadsdichter, hij geeft mij nog vlug een briefje en een zaklamp
De avond valt en de zaklamp werkt niet zonder batterijen
In het licht van een gesloten zuivelzaak lees ik het briefje
Het is hartstochtelijk, maar net niet pervers genoeg
Om te zwichten en naar de stadsdichter terug te keren.
Eindelijk vind ik het huis van mijn dadaïstische adoptievader
Er branden geen kaarsen, noch lampen
Breek ik binnen dan vind ik op de tast batterijen
Maar de zaklamp ligt nog op de drempel van de zuivelzaak.
Het is de tweede nacht van mijn verwarrende tienjarigheid
Normaal gesproken zou ik niet meer mogen leven
Toen ik bijna zorgeloos vijf was heeft een vrouwelijke kattenmandenmaker voorspeld
Dat ik de avond voor mijn tiende verjaardag stikken zou
In het glazen oog van een pedofiele tuinman.
Het heeft geen haar gescheeld
Maar hier sta ik dan toch
Het glazen oog is ondertussen verteerd
En de tuinman is jammer genoeg ontslagen
Ik sta naast mijn stiefvader, hij eet rijstwafels als een bezeten monnik.
Mijn stiefvader is pedofiel noch monnik
Helaas is hij slechts een duffe astronoom
Met zijn antimythische weetjes over het heelal
Heeft hij mij in een uur tijd honderd lichtjaren ouder gemaakt
Hij eet rijstwafels om zichzelf te demystifiëren, beweert hij.
Maar hij blijft een raadsel
En ik begrijp niet waarom ik iedere nacht naast hem sta
Ik vraag: ‘Wat betekent demystifiëren?’
Hij snauwt: ‘Sta je hier nog?! Naar bed! Onmiddellijk
Morgen moet je je moeder helpen met haar vlechten…’
Ik gehoorzaam omdat ik niet geslagen wil worden
In mijn grote bed denk ik aan de vlechten van mijn moeder
Ze ziet haar haar zo graag, kan ik het haar kwalijk nemen?!
Nee, dat kan ik niet. Spijtig dat ze niet verliefd is geworden op een lyrischere sterrenman.
ik ben een vader
met het hoofd uit een rijdend raam
een ramkraak in de hemel
ligt binnen stembereik
ik hoef geen daken
noch een toren
ik draag de stad wel naar de wieg
en beraam een aanslag
op elk zwijgen
voor ik door de voorruit vlieg
boei mij boeheer, boei
Ik zie de dingen niet
Die de tijd achter zich liet
Noch de dingen die komen gaan.
Verpletter mijn verstand O oude wijze
Verbijster mijn geweten allerliefste
Muze van vertwijfeling, ’s werelds enige
Paarden dragen mensen die als paarden zijn
Vrouwen nemen mannen die vrouwen mennen
En als dan het paard onrustig draaft door de nacht
Ment de oude wijze de zegen van verstandsverbijstering
Die verwijlt in het Oerlicht onaangetast
Die verruilt gedachten voor zegeningen
Die verruilt uitwaseming voor uitkristallisering
Ook al heeft oude wijze manieren, ’t is geen vorm
Vermaak je gerust wildebras, maar
Je moet mij niet verloenen
Wijl hij verpoosde in de voorhof van wildvang
Wij wijzen naar godsvrucht
Hoe ook zullen zij uitvloeien
Die vreesden en dwaalden
Hovaardig, verbijsterd, dat ik niet besta
Verbeus zonder houvast
Het zoetgevooisde failliet van verbositeit
boei mij boeheer, boei
Jij ziet de dingen wel
Ook onder de sluier van een vaarwel
Evenknie van Euterpe
de nacht kent begin
noch grenzen
hij overvalt je
als een trage trein
je indommelt
en inspiratie steelt
het spoor heeft geen einde
de tunnel graaft zichzelf
het verleden draaft vooruit
en toch
het hoofd moet uit de armen
wat je lief is houdt je wakker
de aardappelen gepoot
en sjalotten geplant
rechtte de moede man zijn rug
wees omhoog
naar een vlucht vogels
boven zijn heilig land
kijk, alles vliegt en vreet
de tijd aan flarden
leven noch dood
of iets van waarde
zal beklijven
en toch
sprak de man
met vuile vingers
zou ik hier graag nog wat blijven
Ze werpen te snel hun muren op,
de voeders, de slaanders, meesters
in het bedwingen van de vrijheid
om niet bang te zijn, niet klein,
noch burgerlijk netjes, ontalig,
door god verlaten, te zijn, te stil
te leven, geen leven in coulissen
of silhouetten van schaduwen
van ons.
Laat komt zo de bloei, te klein
en naakt, te voorzien van dons
zoals het jonge blaadjes betaamt,
maar gebleekt uit het donker
van een herfstdecor.
Mijn ex-bakker speelt met treintjes
In een onverschillig rijk (Frankrijk)
Terwijl zijn vrouw een gilet haakt
Voor de kersthond waar ze op hoopt
Ze zijn huidziek noch schrijnend
Toch huilt de bakkersvrouw vandaag.
Wanneer de bakkersvrouw bijna uit
Gehuild is belt ze haar jongste zuster
Die nog in België woont
De zuster haakt ook een vest
Maar niet voor een messianistische mastiff.
Na het telefoongesprek pleegt
De bakkersvrouw zelfmoord
Met de leiband van de komende hond
Mijn ex-bakker wordt door zin in suikerwafels
Gedreven naar beneden.
Ze bengelt en hij maakt haar los
Op de radio zegt een gebroken polsstokspringer
Dat hij zijn gokverslaafde vader nooit meer wil zien
Voor de ambulance arriveert
Heeft mijn ex-bakker drie suikerwafels verorberd.
Mijn ex-bakker speelt met verweerde passagiers
En verwaande conducteurs in een hol herenhuis
Het sneeuwt en de mastiff dreigt
Te stikken in een goederenwagon
Maar mijn ex-bakker redt de hond.
Recente reacties