Resultaten voor het trefwoord keuken

hooglied – b. vogels

Of ik je nog graag heb?
Kijk maar naar de verwikkelingen.
Er zijn er minder, maar ze gebeuren nog.
Zelfs tussen de keuken en de bank.
En de dank die op het aanrecht staat te geuren.

Mijn hand die zich verstrikt
in het verslikken van je huid,
als je naar me uitschuift in je slip.
Het vloeken van de hoeken van het bed.
De pret is wat verlegd naar de randen van wat kan.
De dorst wat opgedroogd.

Maar ik voer je nog zo hoog. Zo nodig.
Tot in de vaandels van de nacht.

requiem – tijl nuyts

Pianomuziek walmt de kamer binnen
waar dames met lange sigaretten in zetels
van rood ribfluweel om haar sterfbed zitten.

“Ze ziet wat bleekjes.”
“Ja.”

Zij is piepjong en stervende
wanneer de sluimer met witte handschoenen
komt aandraven en zoetjes om haar ogen
zwemt om ze te sluiten.

“Ik vond haar altijd al een lelijk kind.”
“Ik ook. En veel te happig op mannentongen.”

Haar verloofde laat het zich niet aan
het hart komen
en doet zich in de keuken tegoed
aan zijn pangasiusfilet.
Hap na hap, tinkelen van bestek en
het kan hem godverdomme
geen donder schelen dat die beestjes
gekweekt worden in riolen in het oosten.

* – berrie vugts

In een rechtopstaande metalen cilinder in mijn keuken zitten
een zwarte, gele, lichtgroene, lichtblauwe, rode en mauve mok

Die mauve mok is veruit mijn favoriete mok en berg ik
na de afwas altijd onderaan op

De rode is voor wie ik heimelijk liefheb.

Ze passen perfect in die cilinder, mijn mokken, in elkaar.
Mijn mauve mok heeft een oor als de andere, toch is het

Mijn favoriete oor. Ik praat ertegen, tegen dat mauve oor,
dat niks hoort maar nauw luistert.

Niets dan een gat is het waardoor je alle kleuren kunt zien die
je maar wil, een gat als een oor van een mokken mauvehoofd

met witte bovenrand, gewoon een reusje in mijn hand. De visite.
De visite krijgt nooit de mauve mok, ik geef ze allemaal namen,

die andere mokken die mijn bezoekers dragen.

Als iemand stout is geweest sneuvelt er tijdens de afwas wel eens een mokje
Vanochtend was het de rode en bleef ik achter als geboren met mijn mokken

Op een goeie dag schilder ik ze allemaal mauve.

bij de dood van een klaploper – hanny van alphen

wil ik het bronzen zelfbeeld
of de gouden tand

dat is de vraag

een pottenkijker in mijn keuken
of een mee-eter

ik gis niet
waarom die uitvreter nalaat
een reden te geven

anders dan zijn lijfspreuk

– rood staan is beter dan wit liggen
dus leen ik bij het leven –

en weet
er hangt een prijskaartje aan zijn geschenk
bij de dood, hij zou ’t besterven

wanneer hij zou zien
dat zijn waanzinnig bestaan werd afbetaald
door de erven

valencia – hans goudart

het eerste ochtendlicht
een streep aan de horizon
donderend aanrollende golven
grote trom onder de onweerswolken
& kletterende hagelstenen op een zinken dak
in de stilte van dit uur

na de koffie aan de kade
een verkwikkende motregen
mild, zachtaardig
een briesje rimpelt
schitterende golfjes over helder water

het geluid van mandolines
dansende bootjes : canaletto
een speels staccato van touwen
tegen vlaggenmasten

ik sjok door de lome middagzon
doffe stappen over een stoffig zandpad
een kiezel rolt voor mijn voet uit
vreemde holle klank
wuivend koren zonbeschenen
goudgeel inderdaad
vaalroze en oker verweerde muren
generaties mysteries daarachter

onder een boom : op-art
verblindend spel van licht en schaduw
beweging, ruisend gebladerte

ik droom een heldhaftig verleden
grootse veroveringen
tromgeroffel, trompetgeschal, violen
en meeslepende liefdesavonturen

er zoemt iets in mijn oor
ik ontwaak
in dagelijkse ongemakken
een droge keel, jeuk.
een insectenbeet
een onbestemd gevoel
over een nooit ontvangen brief

de schemering telt wiegende populieren
aan de einder

aan de einder
valt de avond vlotjes
daar zijn de sterren al

de stad baadt in gekrakeel
nauwe stegen weerkaatsen
rauwe vrouwenstemmen

klaterend kindergelach
bij de fontein
nerveus pulserende motoren
aan de streep bij het stoplicht
opgewonden commentaren, hooglopend
mannen op straathoeken
in groepjes bij elkaar

tussen keuken en eetzaal
zwaaien klapdeurtjes
driftig heen en weer
bestek kletterend neergepletterd
luidruchtig gestapeld vaatwerk

op het terras
in gemijmer verzonken
de oude dichter
laat een boertje

gesloten ruit – elize augustinus

Hoe een ijzige wind hier regelmatig opsteekt.
Ik hoor het sinistere gekraak van spanten en binten.
Ik kijk door de gesloten ruit.
Een rij van bomen met zwiepende takken.
De straat is bekleed met een goudglanzend tapijt.
De fluitketel begint te fluiten.
Ik schrik ervan, en draai me om.
Loop naar de keuken.

En giet het water op de koffie.
De ruimte is gevuld met een heerlijk aroma.
Ik schrijf woorden zittend achter een antiek bureau.

Jij staat aan de andere kant.
Ik spreek over liefde.
En jij trekt je kogelwerend vest aan.
En biedt weerstand.

Ik steek een kaars aan.
Flakkerende vrolijke lichtjes.
Gouden lichtgloed warmte van de zon.
Dat geen dwarsliggende wind kan doven.

bel mij – martin m aart de jong

Ik had je willen zeggen nog
dat leven zo eenvoudig is
een kwestie van adem halen
formulieren invullen en doen
alsof je gelukkig bent.

Wil je mijn elastiekjes zien?
Mijn rekbaarheid is legendarisch
overal verschiet ik kleuren
alleen als het regent en de zon
schijnt kleurt mijn navel rood.

Thuis waren we met zijn achten.
Ik was de jongste niet, maar wel
de leukste. Daardoor leek het nog
heel wat. Zondags aten we patat
uit eigen keuken. Soms draaide

er een brommer in de nacht.
Er trokken scheuren in de muren
er lagen dode honden in de gang.
Over het beschimmelde behang
van mijn kamer hingen posters
van Blondie; zij was de vrouw
die mij redden zou. Ik kon
haar altijd bellen, dag en nacht.

sandalen – jan holtman

Ik heb haar sandalen
op het aanrecht gezet
om haar nog meer
te missen

vreemde dingen
zonder haar voeten,
vreemde keuken ook,
sandalen op het aanrechtblad.

de plaats die keuken heet – silvia

ze draagt nog de naam maar de faam van weleer
vliedt weg in flarden van herinnering
het fornuis gedegradeerd tot meubelstuk
in de kast wordt enkel nog stilte bewaard

moeder kookt niet meer, raakte ’t kwijt
dwalend in de mist die haar hoofd omringt
is onderweg terug naar de moederschoot
geen zorgen meer, voor altijd veilig

aarde – willemien mensinga

de draad verbindt ons
een zacht trekken
van handen uit elkaar,
en het staren naar beweging

de geur van vet schaap
hangt tussen ons in
of is het de weide
van afgelopen zomer

we kluwen een wereldbol
van wol met gras en land,
gewoon op keukenstoelen

Gedicht uit Krakatau 40