Haar lamp knippert even. Het leven is ondoorgrondelijk, de dood is ondoorgrondelijk, het enige wat ze nog een beetje snapt is vandaag. Inmiddels is Anneroos vertrouwd geraakt met de geesten. De dood is een koud mysterie, ontzettend benauwd, oneindig stil en prachtig, zo prachtig. En nog, nog steeds had ze geen rust. Sterrenstof, glitterpoeder, als golven, zee, natuur, sperma in een eicel, een klaterende waterval, nieuwe lucht, leven op volle orkaankracht, maar dan helemaal mors- en morsdood, heel, heel, heel, heel, heeeeel erg ver verwijderd van haar. Het hiernamaals, het is er zo prachtig, zo prachtig, maar hij wil terug, terug, terug, terug naar de aarde, naar zijn vrouw, zijn hart, hij wil hier niet zijn, het geestenrijk is maar een stomme, saaie, prachtige plek waar alles samenkomt, stil lijkt te staan, opnieuw begint met leven, ademen, bewegen, maar hij, hij is nog niet eens klaar met het begin, zijn opdracht is nog niet volbracht. Stil klinkt zijn machteloos protest. Anneroos test het lichtknopje, ze weet het. Hij is bij haar.
Resultaten voor het trefwoord zee
toch zo veel van plan, belast zijn
in duigen gebogen tot volle buiken
rulle overvloed perst zeurende pijn
uit voegen en barsten in kruiken
de machine stokt met hees horten
snakkend naar olie, glad als spek
doch schuimende golven storten
klarend water over glimmend dek
laat nu geen man overboord slaan
geen kans gemist
laat de boeg door hoge golven gaan
de schipper heeft geen tijd verkwist
door niet stil te staan
heeft hij zich van lege zee vergewist
ik heb helaaas nog geen ervaring maar ervaring leer je pas als je ook daadwerkelijk eens ergens word uitgenodigd om deel te nemen. Ik ben humoristisch voor vele dingen in recht door zee veelzijdig enthousiast maar ook ingetogen kan ik zijn mijn grootste idool is dan ook jerry lewis en zovele cabaretiers mijn ambitie is ooit zelf in een film te spelen of een reclame te doen.
het hervonden water spiegelt binnenkant
ik ga in een omtrekkende beweging mee
voel ruggelings strelen met vlakke hand
mijn leniging zweeft boven ademloze zee
ik ben in een onbeslapen bed ontwaakt
waardoor wormgaten vallen in blindheid
het duurde even, maar de code is gekraakt
eindelijk ben ik deelgenoot van mijn tijd
het ritme van lome golven is nu de maat
onbedijkt zelfs, in vloeibaar koele lijven
want dood tij dat fier de wereld over gaat
komt met behouden vaart bovendrijven
Draag me als water naar de zee, zoet naar zout
blaas de koele bries tot een orkaan, wakker me aan
en laat me dan begaan.
Zweep mijn tijd op tot de woeste golven
die de zon zo mistig kunnen maken
dat je morgen mijn historie weer belopen kunt.
Draai tot slot mijn gedachten rond in een mandje
en droog ze met zo veel kracht
dat ik nooit meer aan een grote liefde denk,
noch aan rode ruiters in de avondschemering
als die over stille daken stappen.
Toen de bergen hun dalen lieten meanderen
En de zee bevrucht werd
Toen wij baden en zongen
Zo was de Aarde een oord
Toen kwam het gevecht
Wij keerden ons
Wij hoopten
En wij huilden
Toen de zee voer over de bergen,
Toen de maan zwijgend scheen,
Werd de Aarde ontheiligd
Liefde kon niet meer bezongen worden
De kus verwaarloosd
(En wij wachtten.)
niks bijzonders, gewoon naar de achtergrond drijven
voorbij de bestemming van vliedend licht
in de kantlijn van haperend geheugen achterblijven
de eerlijkheid gebiedt van een nagevoel te spreken
een afzwellend besef in vloeibare, ijle verten
die kort nabij nog van koudgebeiteld steen leken
in kringen rond de stuiptrekking van het heelal
van getijden die periodiek in zee wegsterven
weerklinkt zachte ruis van de dovende oerknal
de hemel trilt onder het gewicht van strovuur
het verdampen van elk geluid lijkt een roep
om bestendiging van eeuwigheid als korte duur
Aan de horizon smelten zee en wolken samen,
langs grenzen van het oog, aan het zicht onttrokken.
Omdat zij daar een naderend stiltefront beramen
zullen spoedig tranen dwarrelen als vloeibare vlokken.
Als ik mijn oor te luisteren leg, voelen druppels zacht.
Verre regen klinkt als een knapperend haardvuur.
Vrijheid lonkt, die niet binnen maar buiten wacht.
Misschien is daarom vreugde maar van korte duur,
want wat innerlijk rusteloos vuur zoekt is nooit daar
waar glinsterende bomen schuilen voor de milde zon.
Hun bladeren werpen een schaduw op het heden,
als tonen zij dat gisteren naar herinnering is vergleden.
Is daar de plek waar deze reis ooit begon?
Zelfs dat weet ik niet, daarom vraag ik het maar.
We wonen op aarde,
in een stadje dichtbij zee
we hoeven niet te praten
zijn dieper dan water
dat kan je voelen
dat weet je
en ondertussen
kijken de engelen mee
‘Neemt niemand de telefoon op?’
wat is er eigenlijk mis met flessenpost aangezien
overzeese dromen smoren in een ongewilde noodstop
ik ben aan een dampige broodtrommel ontsproten
maar de kruimels achtervolgen alle geluiden in stilte
niettemin ben ik op weg, heb ik mijn land ontsloten
twaalf uur slaat de klok, de dag is doormidden gebroken
koffie uit automaten laat plastic achter in de mond
en smaakt bitter, ik weet het, ik heb eraan geroken
de stoet komt weer op gang zonder dat ik het merk
roest van de ziel is nu verwaaid met stuifzand in de lucht
genoeg gelummeld, geld moet rollen, aan ’t werk
op doordeweekse dagen is de aandacht niet bij de les
het schuim van hoge golven lonkt in de razende storm
ik voel een getemde zee maar werp mijn fles
Recente reacties