binnen het kwartier – hans van willigenburg

Het glas water is vers.
De keel wordt geschraapt.
De armen losser in de mouwen geschud.
Dan: gesnuif. Aanvalslust.

Is er al iets te verbrijzelen tot een zin?
Nee? Nog niet?

Gretig uit het raam kijken,
de man in regenjas blijven ontcijferen,
zijn eenheid op wie je verdeelsleutels stuk slaan.

Zijn hond, een typische onrustige hond aan de lijn,
snuffelend aan de spijlen van een hek, als zeggend:

‘Kijk mij! Volwaardig lid van het hondenras.
Eén en al hondengedrag, van top tot teen.’

Een slokje water, om warmer te draaien.
De slaperige waas van je gezicht af vegen.
De kin in de kom van je hand leggen.

Genoeg. De zweep erover:
inventariseren wat je hebt, al is het niets.
De zweep en het niets tegen elkaar opstoken, uitspelen.

Wie heeft waar schuld aan?
Wie heeft de oudste rechten?
Wie wurmt zich slimmer in mijn gunst?

Vonnis!
Wacht niet op dossiers!

En als een aanstaande hamerslag,
met krachtig knarsende tanden,
trilt het gedicht zich naar een climax,

– ziezo, net binnen het kwartier.

Reageer