de herfst
is stil
het leven zwijgt
als een traan
een vlinder op zijn laatste dag
je woorden
zwijgen
als de omhelzing van een zigeuner
een thuisloos oord
een onverteld verhaal
het leven zwijgt
een verstomde fluistering
Resultaten voor het trefwoord vlinder
elke herinnering is in de aard
van de zaak beschreven blad
in de nerven van mijn brein
heeft zich een idee postgevat
dat de groenheid van de weide
nooit hier is maar altijd ginder
dat de maagdelijke lente broos
is als de vleugels van een vlinder
dat de koelte van de avond
en de ijzige stilte van de nacht
een voorbode zijn van het
onvermijdelijke dat wacht
dat naderend gebrek komt als
een bezoeking die nooit went
en dat de dagen van de eeuwige
jeugd lijken als heilig sacrament
zodat de dagen van het heden zijn
gevormd naar een zoet voorbeeld
en het wachten is op die ene dag
waarop de wonden zijn geheeld
Er rust een vlinder op je spoor
ogen die het zwartste strelen
haar vleugels in je zij
voor een seconde
denk ik
dat ik een vlinder ben
maar mijn pootjes dragen
blauwe stopcontacten
ik hip wat rond
drink water
weet dat april zich zal
herhalen.
morgen is verleden tijd
terwijl vandaag nog moet beginnen
en gisteren wel nooit zal komen
er is alleen een vlinder die fladdert
een herfstblad
dat dwarrelt in de wind
haar kromme handen grijpen mis
waarom ze huilt kan ze niet zeggen
ik zing een kleuterliedje
ze laat een foto zien van hem
of ik die nog ken
ze weet niets van een kastanjeboom
wie ik ben, ze heeft geen idee
maar met een kus is ze toch blij
en glimmend zegt ze dag meneer
als je een keer in je leven
al was het maar even
een vogel bent geweest
een vlinder of een bij
een teddybeer desnoods
een schuiftrompet of altviool
hebt geklonken als de misthoorn
van een passerend schip
de kreet van een zinkend gevaarte
een nachtegaal of schorre kraai
als brekend ijs onder de schaatsen
van een oude man of kind
smaak moest geven als
roestig ijzer van een brug
een smeltend ijsje in de zon
een net geplukte braam
of aardbei uit de eigen tuin
een vleugje schimmel
en als je dagen bent geweest
waarop sneeuw viel terwijl
de wegen zinderden in de zon
je niet kon zeggen of het dag was
of dat het holst van de nacht
eeuwig duurde
dan, en enkel dan, als je
het allemaal hebt ervaren
en nog veel meer, valt niet
volledig uit te sluiten dat je
kunt begrijpen waarom dit
alles is wat ze nog vraagt
Vandaag zag ik in de Hortus Botanicus Amsterdam een vlinder
geboren worden. Nou ja, tevoorschijn komen uit een cocon.
Met verkreukelde vleugels, maar heel. Niet zo snel als ik dit schreef,
als u of jij dit leest, maar dagen waren het ook niet. Dat is – wat is? –
hoe lang het duurt om vanuit halfbewusteloze slaaptoestand,
uitgeput maar wakker, tevreden het leven tegemoet te treden. De zon
scheen, dat scheelde, dat scheelde heel veel, en ik was voor het eerst
in weken op de been, op reis in eigen stad, vond overal stukjes van
mijn verhalen terug. Geen idee hoe dat kon of kan, maar ik werd er
vrolijk van. Er was ergens iemand die op mij wachtte; voor het eerst
in mijn bestaan was er iemand die smeekte of ik als-je-blieft thuis
wilde komen. Dat scheelde ook. Hij had nog geen sorry gezegd, dus
ik bleef wat langer van huis, en hij maar huilen. Soms is dat het enige
wat je voor een ander kunt doen: net lang genoeg wegblijven zodat
diegene zelf die verloren puzzlestukjes onder de bank vandaan kan
vegen, tegen zichzelf zal schreeuwen omdat hij iets onbeschrijflijk
smerigs heeft gedaan. Daar wilde ik graag bij helpen, maar alleen
voor mijzelf, want niemand – níemand – komt met schoongewassen
vingers aan mijn open vleeswond om mij te vertellen dat ik de
veroorzaker daarvan misschien had moeten bedanken en dat het
nalaten daarvan waarschijnlijk de bron van alle kwaad was. Geen
mens komt met zo’n opmerking weg. Ook mijn grote liefde niet.
Iemand die zoiets bij mij flikt – zijn fikken niet thuis kan houden –
zich bovendien zogenaamd onkwetsbaar toont en op die manier
veilig buiten schot blijft, kan mijn razernij verwachten op de meest
onverwachte momenten en met een scherpe linkse hoek. Ga dan maar
met stoffer en blik in de aanslag naar die paar kiezen, die stifttanden,
die voorzetplaatjes, die memorykaarten; puzzlestukjes op zoek. Dan
ga ik nog even aan de vlinderstruik ruiken, lelies uitzwaaien,
vleesetende planten een hart onder de riem steken. Ik hoor wel
wanneer jij het jezelf hebt vergeven. Dan wacht ik nog wel wat.
waar is ruimte
kan een vlinder zich daarin verplaatsen
of alleen in de tijd
is daar misschien enkel afstand
maar wat als het een slecht lichtjaar is geweest
verblijven we dan in krimp
expansie maakt donker en koud
en er is sprake van een goed jaar
hemellichamen gaan niet meer samen
voordat het te laat is
doe ik even een plas tegen de maan
De Nederlandse roddelpers is uitgerukt.
Opgeruimd staat netjes, trut.
De Nieuwe Kleren Van De Keizer, Manolo Blahniks
met een zelfmoord vergelijken!
Bijna reed ik mijzelf op een rotonde dood, toen mijn
leraar mij tijdens de les tussen neus en lippen door
vertelde wat Antonie Kamerling had gedaan:
Zichzelf opgehangen aan een balk in de schuur
waar zijn vrouw hem aantrof na het vinden van
de brief die binnen lag.
Zij houdt zich goed; dat is niet goed.
Nu is het de tijd van Grote, Wijze Tovenaars en
hun Glimlachende Nachtvlinders, van kinderen die
naar hun papa vragen, die te allen tijde woedend
mogen zijn omdat je daarmee wonden heelt die
anders nooit genezen.
Ik zag hem wel, in gesprek bij Life & Cooking,
met ogen die zichzelf haatten, en ik heb hem in
mijn ziel gevraagd die Ouwe Duivel thuis te laten.
Hij heeft niet geluisterd.
Antonie, je brak ons hart.
Nu kost het ons een leven om jou steeds opnieuw te
moeten vergeven. Maar het leven duurt soms maar
één seconde, zo snel reis je door de tijd en kun je
jouw vader met terugwerkende kracht alsnog dat
leven geven, met hem over vanalles in gesprek gaan.
Want niet zijn dood doet pijn, maar wat hij tijdens
zijn bestaan heeft gelaten: een liefhebbende vader,
echtgenoot, broer, zwager, collega zijn; zich
herinneren wie zijn ouders waren.
Dus verwijder dat koord, noem het moord en zie
hem terug bij zijn geboorte, hoe hij lachend op jullie
wacht, in de tuin, bij de schuur, bij de hemelpoort.
er huist
een groots
gedicht in mij
dat het daglicht
niet kan verdragen
soms zeg ik tegen hem
wees geen pussy
het is gewoon licht
dan kijkt ie naar mij
alsof ik lucht ben
dat ik geen fuckin clue heb
hoe het voelt te moeten leven
in stille razernij
de laatste tijd
stoor ik hem steeds minder
wetend dat er een dag komen zal
dat hij uitbreekt
als een doodgewaande vlinder
lagen schuiven
aarde stroopt
ik, boven op een schots
opgezweept tot grote hoogte
zie de afgrond
er drijven wolken in
adelaar valt omlaag
de prooi is daar, diep
te ver voor mij
brodeloos, daar hoog
als een heilige op een pilaar
ascetisch
een vlinder fladdert om mijn hoofd…
Recente reacties