Resultaten voor het trefwoord trein

lachje – jacob van schaijk

op het perron van een klein station
wachten twee meter van elkaar
Henk en Marjon van in de zestig
op de trein die daar nooit stopt

even wisselen ze een knikje
met een schuchter lachje, een
dag meneer en dag mevrouw
net lang genoeg

om de trein voorbij te laten gaan
iets dat ze vieren
in de kroeg van Ome Toon

en vier uur later rijden ze
zich samen
in beschonken toestand dood

was ik maar – b. vogels

bij jou blijven is vertrekken

en dadelijk in de broekzak tasten
naar het mobieltje
waarin je niet te wissen meereist

het is zoals je dagelijks vergewissen
van een tastbare liefde

tot ik in het lege grijp
achteruit wil lopen in een trein
door de massa stap

met asse in mijn zakken

leve mijn rauwe geboorte! – delphine lecompte

Mijn moeder en ik, wij hebben de geboorte overleefd
In een appartement boven een hoedenwinkel misschien
Geassisteerd door Ajax die mijn vader niet was
Maar een wankelbare loodgieter was
Specialiteit: boilers van suikerzieke gravinnen.

Mijn vader en ik, wij hebben de gitaar verdeeld
Ik de kist en hij de snaren, het lichaam in de zee
Nu is hij jarig en krijgt hij drie verschillende ukeleles
Van drie verschillende feeën (= paardenkinesisten)
De jongste paardenkinesist roept mij apart en zegt: ‘Geen woord over je eczeem!’

De oudste paardenkinesist sist mij opzij en fluistert: ‘Geen woord over zijn uitslag!’
De middelste paardenkinesist zwijgt en wordt heilig
We eten abrikozentaart, nee, dat is niet waar, mijn vader en ik staren
Naar de twee schrokkende paardenkinesisten, en naar de smullende fee
Daarna hoor ik mijzelf zingen, het begint jubelend maar eindigt obsceen.

Mijn vader vraagt: ‘Wanneer vermoord je mij nog eens? In een sonnet?
Met een behekste Nubische scepter? Of desnoods met een Utrechtse bruidstaartschep?
Ik antwoord: ‘Je mag voorlopig blijven leven in mijn gedichten.
Maar je bent natuurlijk wel arm en ellendig. Je ligt op sterven.
Gelukkig bedienen drie feeën je op je wenken! Jij en je wenken!!’

Ik verlaat mijn vader wanneer de paardenkinesisten het vragen
Op de trein van Gent naar Brugge help ik een kruiswoordraadselbejaarde
Aan de woorden ‘STELP’, ‘OBLAAT’, en ‘FARAO’
Een mooie samenvatting van de dag is het niet
Maar de oude man is tederder dan mijn vader.

snelweg naar de nacht – b. vogels

de nacht kent begin
noch grenzen
hij overvalt je
als een trage trein
je indommelt
en inspiratie steelt

het spoor heeft geen einde
de tunnel graaft zichzelf
het verleden draaft vooruit

en toch
het hoofd moet uit de armen
wat je lief is houdt je wakker

spoor – b. vogels

Waar plaats je de vrouw met lijfgeur in het paradijs?
Alvast niet in de trein, ze stoot me aan.
De hemel keert zich om in mijn hoofd.
Ik staar naar de studente met de spelende tong.
Voor de grijsaard, met gehoorapparaat,
naast haar is vast niet alles roze.

angst – laura mijnders

Wanneer krakende voetstappen
zich voortbewegen in een nacht
die me speels wakker houd
wanneer alles vastbesloten lijkt
te liggen in angst, slechts enkel angst
in diezelfde angst
die mij
dagelijks zo bruut m’n dromen ontneemt
dan
vraag ik me af
of het niet beter zou zijn
om zo’n leeg bierblikje in de trein te zijn
of het niet beter zou zijn
om te bestaan in een traag meebewegen met het stoppen
van zo’n ijzeren monster
in het optrekken en het schudden
het blijven steken
in de barsten van een vloer
die door niemand opgemerkt word
Misschien is het beter
de adem van een willekeurig mens op de rand
van mijn blikken lichaam te voelen
zijn lippen die me even aanraken
om vervolgens
weggesmeten te worden
en te rollen
en te rollen
en te rollen
totdat iemand me oppakt
en er voor mij besloten word
dat ik thuis hoor
in een vuilnisbank
waarin ik niet meer geacht word te bestaan
zou dat
soms
niet makkelijker zijn

pacman – mattijs deraedt

Ik sta te grazen in de velden van de zon,
ik sta te kijken naar de voorbijrazende trein
die ik missen wou.

Ik draai mij om en staar in de oneindigheid
van de poëzie: loeiend in een raadsel dat
onopgelost mooier is.

Verwondering klautert uit de gracht.
Achter het hek staat een catatonische jongen,
hij draagt een wit masker met lange neus.
Hij wandelt traag naar je toe.
Eerst ren je weg maar uiteindelijk
draai je je om, samen met de menigte in je borst.
Je voelt geen angst meer
en je handen waden door de mist die hij is,
ook al spert hij zijn hoofd open als een haaienmuil.

geduld is op – peter de groot

daar sta je dan
wachten tot
licht gedoofd

zie je iemand
te vroeg denk je

word maar platgereden
door de eerste de beste trein
gewoon niets persoonlijks

maar ik sta liever niet
voor jan met de korte
lul te wachten