Resultaten voor het trefwoord ruiken

de dans – manja croiset

lichtvoetig gracieus
rond en vriendelijk
dan de beweging
fors en vierkant stampend
overgaand in zwaar lomp
traag en uitgebuikt
een boertige figuur neerzettend
gevolgd door een ontmoeting
een flirtende blik
een uitnodigend gebaar
de dranklucht kun je bijna ruiken
dans of het leven zelf
 
 
 
 
Dit schreef zichzelf, nadat ik het zo fysiek neerzette.

de hort op – maaike klaster

Vandaag zag ik in de Hortus Botanicus Amsterdam een vlinder
geboren worden. Nou ja, tevoorschijn komen uit een cocon.
Met verkreukelde vleugels, maar heel. Niet zo snel als ik dit schreef,
als u of jij dit leest, maar dagen waren het ook niet. Dat is – wat is? –
hoe lang het duurt om vanuit halfbewusteloze slaaptoestand,
uitgeput maar wakker, tevreden het leven tegemoet te treden. De zon
scheen, dat scheelde, dat scheelde heel veel, en ik was voor het eerst
in weken op de been, op reis in eigen stad, vond overal stukjes van
mijn verhalen terug. Geen idee hoe dat kon of kan, maar ik werd er
vrolijk van. Er was ergens iemand die op mij wachtte; voor het eerst
in mijn bestaan was er iemand die smeekte of ik als-je-blieft thuis
wilde komen. Dat scheelde ook. Hij had nog geen sorry gezegd, dus
ik bleef wat langer van huis, en hij maar huilen. Soms is dat het enige
wat je voor een ander kunt doen: net lang genoeg wegblijven zodat
diegene zelf die verloren puzzlestukjes onder de bank vandaan kan
vegen, tegen zichzelf zal schreeuwen omdat hij iets onbeschrijflijk
smerigs heeft gedaan. Daar wilde ik graag bij helpen, maar alleen
voor mijzelf, want niemand – níemand – komt met schoongewassen
vingers aan mijn open vleeswond om mij te vertellen dat ik de
veroorzaker daarvan misschien had moeten bedanken en dat het
nalaten daarvan waarschijnlijk de bron van alle kwaad was. Geen
mens komt met zo’n opmerking weg. Ook mijn grote liefde niet.
Iemand die zoiets bij mij flikt – zijn fikken niet thuis kan houden –
zich bovendien zogenaamd onkwetsbaar toont en op die manier
veilig buiten schot blijft, kan mijn razernij verwachten op de meest
onverwachte momenten en met een scherpe linkse hoek. Ga dan maar
met stoffer en blik in de aanslag naar die paar kiezen, die stifttanden,
die voorzetplaatjes, die memorykaarten; puzzlestukjes op zoek. Dan
ga ik nog even aan de vlinderstruik ruiken, lelies uitzwaaien,
vleesetende planten een hart onder de riem steken. Ik hoor wel
wanneer jij het jezelf hebt vergeven. Dan wacht ik nog wel wat.

de jij in mij – anouk smies

k hoor nog steeds
je stem in mijn gedicht
Je klank een luxe vogel
die landt op het eiland,
mijn gezicht

Ik kan je ruiken
Een claxon legt zijn ei
van geluid op mijn wit
en waar ik de letter zet
was jij eerder

dan ik. Je golfloze branding
een hart zonder tuin
harkt mijn vinger aan

Die niet schrijft, maar likt aan je lichaam van taal

Ik laat het begaan

geleide – jelou

Als ik blind was
nam ik een hond
ik zou hem Bello noemen
maar dan een beetje anders

hij zou niet aangelijnd
dat niet
want Bello’s doen naar weten

ze ruiken lont
aan schorse bomen
en volgen gras
waarin het juiste spoor

mijn voeten zouden licht
maar krachtig dragen
mijn hand gebaren
dat blaffen mij verstaat

vooral het aaien
dat vooral
want Bello’s kunnen voelen
waar ik mij blind op staar

een losse tegel
een scheve blik
of aangeschoten mensenwild.

bedenkelijk – gerardus

over links…
over rechts…
door het midden…

we moeten de ander
laten creperen

uitgaan van gezamenlijk belang

ons doel is hun doel

maar dan omgekeerd

als je begrijpt
wat wij voor ogen hebben

voetbalvrouwen ruiken
minder naar vis

dan wat we gewend zijn

* – benne

Nu de rook om mijn hoofd is verdwenen,
kan ik wel een peuk gebruiken.

Nu ik nuchter al die komma’s neuk,
voel ik me van mijn rust beroofd.

Niet dat ik niet verdiend geniet,
maar ik let je om te komen ruiken;

ik voel me ieders lettersletje,
van fijne lul tot slechte vriend.

Wie ziet die rust nog in mijn zinnen
nu ik begin en stop en weer begin,

ik steek geen joint of peuk meer op,
beminnen rijmt maar net met lust.

Waar ik tussen de regels schreef,
tussen de schrijfsels regel ik

nu op dreef een nieuwe kegel
om mijn vlammen mee te blussen.

dagen van fijnzerigheid – gerda blees

hoe kleine tegenslagen deuken maken
in een al gebutst mentaal gestel
treinen die vertragen op de warmste dagen
buikpijntjes die zachtjes knagen
tegen een behang van fijn verbaal geweld
de bus die juist versnelt om zich
net niet te laten halen
blikken die misprijzen
vieze mannen die misschien door kieren kijken
(je ziet het niet want je probeert ze te ontwijken)
middelbaar gezichtsbehaarde vrouwen die naar neuken ruiken
naast je oor luidruchtig hete adem snuiven

iedereen is schuldig
niemand kan het helpen
het wachten is op de wolkbreker

je blijft het ruiken – lilian caessens

De man murmelt iets over pekinees,
over nacht en dat de vrouw de pot op kon.
de vrieskou dwaalde in haar kruis.

verval op het station. het heeft eelt
aan handen, de pest aan wallen. kijkt naar
buiken borsten billen bielzen. piercings.

meer zit er niet in. tijd lijkt op de jaren
veertig van de twintigste eeuw.
wegens gebrek aan trein. ik zwijg.


Eerder gepubliceerd in Krakatau 46