Als ik me herinner waar het grote bot
begraven ligt, en ik het opgraaf
Als ik met m’n ogen dicht (liefst
in de zon) op het grote bot knaag
Als ik het grote bot opnieuw
op een geheime plaats begraaf
Als ik me herinner waar het grote bot
begraven ligt, en ik het opgraaf
Als ik met m’n ogen dicht (liefst
in de zon) op het grote bot knaag
Als ik het grote bot opnieuw
op een geheime plaats begraaf
hij heeft een stuk of wat vingers
die niet echt meer meewillen
net als zijn geest die weigert
slaaf te zijn van zijn tijd
retorisch talent genoeg
om psychiaters te overtuigen
van zijn eerlijkheid
hij meent niet te kunnen werken
toch hier niet,
zeker zo niet
hij zoekt rust
‘s zomers in een psychiatrisch centrum
en na de eerste vorst
slaat hij zijn vleugels uit,
volgt de vogels
en reist nog verder door
naar zijn geliefde
India,
zijn bron van geluk
velen noemen hem parasiet,
weinigen zien wat hij echt is:
klokkenluider.
Waarover kan ik schrijven?
Ik bedoel: Waar zal ik beginnen?
Ik zal beginnen bij de ochtend
Van 29 september 2010
Als ik deze dag overleef
Dan is het niet mijn sterfdatum.
Het is begonnen met opstaan
De gootsteen was droog
De ijskast klaagde zonder platte kaas in haar schappen
De haan kraaide omdat de buurvrouw had gelogen
Over haar beenzweren en haar zwartgalligheid
Het waren geen echte leugens
Het was de waarheid afzwakken
Om haar tere bibliofiele zoontje te sparen
Zijn naam is Didier.
Die zoon leest mij niet
Ik vind dit schandalig
Maar wat kan ik doen?
Ik ken hem niet goed genoeg
Om hem hard genoeg te straffen.
Na het opstaan kwam de mist
Iedereen zei er iets over
De sponzenverkoper zei: ‘De mist is poëtisch.’
Ik antwoordde chagrijnig: ‘Sponzenverkoper, blijf bij je leest.’
Gelaten en komisch at een Duitse toerist een marsepeinen banaan
Op een bankje dat hij deelde met een duif die niet blaakte van gezondheid
De toerist blaakte evenmin
Niemand blaakte
De mist nog het minst.
Ik dacht aan Lou Reed
Nu is mijn gedicht verpest
Omdat ik Lou Reed heb genamedropt
Als 29 september 2010 mijn sterfdatum niet is
Dan begin ik morgen opnieuw.
al overstroomt mij het
gras tot voorbij de hals,
aan mijn lippen
zul je het niet merken
ik hou ze onbaatzuchtig
stil, mijn huig prevelend
met integer
binnensmonds verlangen
onuitgesproken passie
siert verborgen parels
ondergronds in
fijnmazige kleuren
asem zou stamelen in
vrijgegeven aanstalt,
huiden barsten
op diepe zinssnedes
verrijking zou slechts mij
de hals ten deel en voor
het zuiver oog
onmeetbaar in gebreke
laat mijn lippen zwijgzaam
zijn, verguld verhullen
dat zacht rood
schakeert op juiste tijden
Ik tel dieren om in slaap te geraken
Gewonde dieren, oude en jonge
Onder mijn raam tiert een man in Schots dat
Zijn moeder dood is en dat hij verlangt naar Pasen
Ik tel ongehavende beesten en trek aan mijn oorlellen
De beesten hebben namen en manen
Ze dragen Slavische nimfjes op hun ruggen.
De oude kruisboogschutter zegt dat hij te jong is voor god
Hij opent een raam en gooit een dode kever naar buiten
Het heeft geen betekenis, alsjeblieft laat het geen betekenis dragen
We horen de dode kever stuiteren op het dak van het tuinhuisje van
De wulpse buurvrouw die in haar atelier poppenkleren herstelt
De oude kruisboogschutter vertrekt parmantig naar de huwelijksverjaardag en
Laat mij ongevraagd achter, onverschillig of ik al dan niet geloof.
Ik zwerf rond en voel mij bespied
In een winkel vraag ik mij af waar ik zal sterven
Aan de kassa vraag ik mij af hoe de kassierster zal zelfmoord plegen
Met een pot yoghurt in mijn rugzak voel ik mij eenzaam
Ik fantaseer over een zesjarige zoon die Mozes heet
Hem kan ik vertellen dat ik hopeloos ben
Dat ik twijfel aan mijn goedheid, dat zijn grootmoeder graag camembert eet,
Dat hij niet op mij mag rekenen en dat ik zielsveel van hem hou.
z’n broek op half elf
in de ene hand een blikje
en andere een sigaret
lult hij een eind aan de brij
van men, fuck, en veel vet
aan zijn lippen hangt
een jonge brunette
die breezend op
geixte benen balanceert
haar geringde navel
en veevorm van de bilnaad
zijn door tattoos opgewaardeerd
hij noemt haar slet
Recente reacties