Resultaten voor het trefwoord hanny

opmerking – diana hoogenraad

geachte redactie, ik had twee maal een reactie gegeven, een op Hanny, een nette reactie, niet geplaatst, u bent tegen vrijheid van meningsuiting? er wordt toch niet gevloekt, u heeft ineens zoveel regeltjes, kom toch terug bij het eerste, kom weer terug tot bezinning, het begint op een kleuterschooltje te lijken, een fijne dag groet,

Diana

heer met hoed – hanny van alphen

flamboyant en extravagant
wandelt, nee schrijdt hij voorbij
neemt even zijn hoed af
voor grijze vogels op de galerij

van het appartementencomplex
tot dat donkere straatje
waar hij ooit strategisch was neergezet
als een tinnen soldaatje

men fluistert, beschimpt en kluistert
hem op fictieve gronden
hij ronselt en raust, hoereert en smoust

voorbij het kruispunt naar lager wal
zwerft over de stoep zijn schaduw
hij neemt hem mee tot hij sterven zal

verpaupering – hanny van alphen

hier druist de aanpalende muur
tegen alle gevoelens in
van het gewezen patriciërshuis

de dubbele deur – Europees eiken –
met hand gesmede klink
kraakt en braakt wat vocht naar buiten

welk een onverlaat metselt
fabrieksgebakken steen op waalformaat
aan mijn gevel van puur natuur

steen uit rotsen gehouwen
ik ben een monument,
eeuwen adelen in mijn gelauwerde huid

mijn ogen breken, met straffe wind mee
zal ik me wreken, vanaf de vorst
duvel ik mijn dak op die dekselse buur

doodlopende weg – hanny van alphen

wanneer ik weer eens over akkers stap
door brede voren ga, zo diep bevroren
de kraaien zie daar op de torenkap
hun jassen zwart, ze lijken hier te horen

en winter weer zijn glazen offers schenkt
aan sloot en vaart waar reigers onverdroten
ondanks het stille wit van dood die wenkt
nog zweven tussen hoop en niet geschoten

besef ik, deze streek verdraagt geen duiven
waar kind en vrind gelijk de tijd gevlogen
zijn, alsmaar verder weg van lege ruiven
de draad gebroken is, het pad verbogen

naar oude ogen die nimmer meer wenen
om namen neergelegd in sleetse stenen

decembermeisje – hanny van alphen

wanneer de prille sneeuw
vluchtig nog
langs mijn wangen strijkt

het gras witter oogt
dan zwanen
op een bevroren plas

mijn koude handen
december vegen
en tijd verder wijkt

zie ik, heel even maar
dat meisje
in haar rode winterjas

appeltaart en dode schrijvers – hanny van alphen

of ik nog een keer langskom, vraagt ze
’t liefst op zondag, dan bakt ze appeltaart

ze veegt haar handen aan haar blouse
en schaterlacht om iets
dat uit het niets haar brein bespeelt

ze pakt – de hand van god – en streelt de kaft
dood, zegt ze, alle schrijvers zijn dood
ik ga nu slapen, geef jij de kat wat eten

ik slik op tijd mijn woorden in

bij de dood van een klaploper – hanny van alphen

wil ik het bronzen zelfbeeld
of de gouden tand

dat is de vraag

een pottenkijker in mijn keuken
of een mee-eter

ik gis niet
waarom die uitvreter nalaat
een reden te geven

anders dan zijn lijfspreuk

– rood staan is beter dan wit liggen
dus leen ik bij het leven –

en weet
er hangt een prijskaartje aan zijn geschenk
bij de dood, hij zou ’t besterven

wanneer hij zou zien
dat zijn waanzinnig bestaan werd afbetaald
door de erven

ijstijd – hanny van alphen

de stenen tafel is niet meer, erosie
heeft de tekens weggepoetst

een god is iemand die zichzelf doceert

de mens, hij weegt niet meer
of minder dan zijn uitgekauwde ik

dan strootjes met zijn nageslacht,
dat diepgevroren wacht
en wacht

bomenblues – hanny van alphen

wanneer
vogels worden teruggefloten
en wassende westenwind
mijn armen zal ontbloten

speel mij dan een herfstcantate

wanneer
bladmuziek zal omslaan
naar winterharde twijfel
over armbreed voortbestaan

kerf dan in mij, jouw naam

vissen en vader – hanny van alphen

Het kleine joch schopt steentjes
voor zich uit fluitend op zijn vingers
verschrikt hij vogels aan de waterkant
waar hij de vissen voert, azend

op grote vangst, ’t liefst een karper
of dezelfde snoek, die hij met vader ving
hij zou ‘m herkennen, die blinde vlek
en de ring van vuur achter zijn angst

in zijn handen ligt vaders favoriet
de geschubde strakblauwe blinker
het staartje rood, legt hij behoedzaam
terug in zijn vak, vandaag geen dood