Resultaten voor het trefwoord geluk

klein eiland, lange winter – berry tunderman

Er valt hier niets te doen.
Deze tijd van het jaar.
Wat incest links en rechts.
Onvermijdelijk met goed fatsoen.
Dan hebben we het wel weer gehad.
Hier zo met mekaar.

We praten niet zozeer.
Steunen en kreunen ons door het leven.
O ja, soms gaat er eentje dood.
Ja, zoals we hier dan zeggen:
’t Is god en de duvel om het even.
Niemand mist ooit die boot.

Vorige zomer, reeds vergeten,
nu gerookte bonen bij de vis.
Geen toerist heeft dat ooit gegeten.
Tenminste niet dat die het wist.

Ja, ’t Is altijd even wennen.
Maar het heeft er alles van.
Dat ik hier nog even blijf.
Een beetje man reist zonder plan.

Met vrij zicht
Plus wat geluk.
Op zijn tijd het noorderlicht.

ik dacht – brigje otterloo

Ik dacht dat ik de dagen blond en rond kon
dromen. Dat gewone van een lach dat vrome
van geluk als een Paus die me in Rome alle
hoeken van het Vaticaan liet zien en de adem,

mij ontnomen, inblies met de liefde van God. Ik
dacht gewoon dat het genoeg zou zijn de halve
waarheid uit te laten komen. Een koekoeksei
dat vers gelegd was uitgebroed in deze zomer.

de witte jas – b.vogels

Ik kan zijn glimlach nu verbrijzelen.
‘Je hebt geluk,
de schijf is mooi gebroken,
er zijn geen scherven’.

Is dit een knieval?
Het ongeluk bij het ongeluk?

‘Over een jaar haal ik alles er weer uit:
de pinnen, de draad, de ring’.

Ik zie zijn tanden over de vloer rollen,
de gladde stoep, het roepen, het kermen.

‘Ik heb respect voor uw beroep,
voor het ontfermen’
en voel de pijn in mijn grimas.

de problematiek van de postmoderne lilith die zich in universiteitskantoren ophoudt: een discours analyse van nuytsiaanse improvisatie in g (geluk, gekte, grotesk geheim) – tijl nuyts

Zij is hun favoriet, hun stokpaardje, hun pronkstuk
schuchtere lippen van oudroze, gedetermineerd, leren jasje
lokken opgestoken als suikerspin, ogen als geglazuurde kralen
Zij dolt in rozentuinen, waait af en toe langs op de faculteit
o en wanneer ze komt langsgewaaid en plots in het atrium staat – gebloesemd, ontbot –
zijn ze zo intens gelukkig, dat hoef ik je niet te vertellen

De haren gaan los wanneer zij ontvlamt in aarzelende avant-garde
spelden tuimelen op de grond, haarband, tinkelende oorringen als traantjes
de ramen zijn spiegels wanneer zij
van bil gaat in bedompte universtiteitskantoren, brandend van ambitie
De man met de in punten gedraaide witte snor
vakkundig gesnoeid baardje
theoreticus natuurlijk
O o oooh

Kietelende voetnoten worden geplaatst bij haar
discours van seks, drugs en rock and roll
Ze gaan uit hun dak wanneer zij hen improviseert in G
liefkozend noemen ze haar Gretchen, G-spot, Gekte
trillende vingers langs duivenwangen
Er wordt een narratieve analyse van haar erogene zones gemaakt
onder de loep, onder de loep met die benen,
een vertwijfeld bacchanaal
de wetenschap kantelt tussen haar dijen,
de ivoren tonen vertoont barsten, onkruid tiert
welig waar de zon niet schijnt
O o oooh

Spettervlam, opblaaspop
daar gaat u te ver – ik heb mijn twijfels bij –
literatuur krijst haar botten aan splinters
begraven zigeunerharp, straatmadelief
Lilith, wat doe je toch met me?

Sprankels sparkles spietspatvuurwerk vol
glimmering en shimmering – geeft u echt enkel college
om middernacht?

De auteur is dood! Oei, oei, oei
wat een zootje, wat een troep
al dat bloed en al dat huilen
en dat net na fellatio
zet de sirenes een beetje zachter alsjeblieft
ik moet morgen vroeg op – ontiegelijk vroeg
Kijk zie je wel – hé, kan het godverdomme een beetje zachter? –
daar is de Godenschemering al!
komt over de daken piepen in oranjerood
grijs als sigarettenrook – de auteur is dood! –
Lilith rookt lange sigaretten – ah en wee – dunne potloodlijntjes
damp, rook, foetsie, verkankerd oei oei oei geen kik meer

Daar gaat ze in publicatiewoede en andere beslommeringen,
op naar niemandsland, ogen draaien weg in hun kassen, sehnsuchterig komt zij klaar, zij
deconstrueert, ontvlamt, wordt opgetekend,
aangetekend, gebijsluiterd, prozaïsch bewierrookt
Lilith, Lilith, kijk eens VERRASSING
Oh het is een hondje!

O ze is zo unheimlich, Jungfrau Spleen,
ze fluistert in Zaum wanneer ze achter het stuur
gaat zitten – dit wordt een dolle rit, professor
Garcia Lorca ligt bedolven in een keurig massagraf
hij kreeg wat te verduren – hoedje af voor de modernisten!
arme arme arme Bernarda, het was niet gemakkelijk, ik weet het, ik weet het, maar wat verwacht je dat ik doe?

Dolle pret wanneer zij komt
Mejuffer rozebottel
wat is ze me een schreeuwertje
nevelsliertje, hautain, vernuftig, inventief en wat een glimlach – witter dan wit

Even plotseling als zij gekomen is verdwijnt zij weer
op naar haar vulkanische rozentuin, haar land van nooitgeweest,
haar paradijs van toen van schemerzoen
Daaa-aag, lieve oude mannen met grote plannen
grote ideeën, wilde dromen, professoren
Daaa-aag

Één twee drie weg is ze
in haar roestig 2 pk’tje
tuf tuf tuf naar de horizon

Daaa-aag Lilith
Daaa-aag.

midden op een doorgeweekte dag – martin m aart de jong

tussen de slangen van een fabriek die producten maakte voor consumenten in een naburig land om behoeften te dekken die door slimme marketing waren opgewekt, liep een man naar de toekomst te kijken en zag erin weerspiegeld zijn hele zijn en hebben en houden. Een vrouw, een gezin, een huis, een maaltijd, een kruis – want hij geloofde dat de mens moest lijden, was het niet aan ziektes dan was het wel aan alles op de wereld. Er was geen dag tot op heden waarvan hij ooit genoot – maar nu, met zijn blik op de toekomst en zijn hand op zijn hart zwoer hij dat geluk iets deelbaars was, weerspiegeld in oases met deinende palmen en vrouwen met kruiken op het hoofd. Een kameel liep voorbij en knikte moeizaam naar de verte.

zomerijs – iniduo

Hoeveel gekker moest het worden?
Lang gezocht naar een vrouwvriendelijke
uiting van mijn misnoegen. ‘Het warme
droge klimaat onderin de woning heeft
kennelijk een positieve uitwerking.’
Een kennelijke slag om de arm. Reuma
hebben we het over. De koudegolf van
de meest recente opwarming bezorgt
tepelkloven bij de Eikenprocessierups
(Thaumetopoea processionea). Noem
het een geluk bij een ongeluk. Nu de
dooi is ingetreden treedt acute vernatting
van wintertenen op. De stille gebeden
van zuster Immaculata zijn verhoord.
Eindelijk begint het ergens op te lijken.
Maar goed dat er een zon is.

onlosmakelijk – dio the cilany

wanneer het hoofd soms even opzij zakt
dan weten we dat geluk een horizon kent
even recht als gebogen

als wij elkaar in de armen nemen
vermoeden dat het goed komt
ook zonder zoals daarvoor

het eerst overal groen is en bloeit
zelfs ontworteld op dood hout
houvast vindt ogenschijnlijk in niets

geeft het dan nog iets
of staat alles stevig overeind

gevallen dag – vincent corjanus

Nu de dag van de trap gevallen is
en de gebeden verleden zijn,
Zwaait een engel vanuit de hemel.

De dag is kapot gevallen in stukken
daar onderaan de trap.

Pijlen in een brandende roos.

Het sterfbed van het geluk.

De bijna dood ervaring.