Het had er lang alle schijn van dat ik ermee weg kon komen.
Trouw vond ik je briefjes in mijn tasje, mijn kastje,
onder het hoofdkussen, tussen de slipjes.
Niet zomaar dat ik er af en toe nat van tussen
heb moeten gaan, geroerd door je drang.
Zo ook laatst.
Onhoudbaar zoog je aan mijn weerstand,
speelde door mijn haar, trok het uit de klit,
loog zo liefjes over mijn spetterende conditie,
murmelde over een standje zuuus of een standje zooo
en hoe mijn strakke huidje je steeds weer fascineerde.
Het hield maar niet op. Het branden. Het snokken.
Al gauw was ik er bijna soezerig onder geworden,
liet het me allemaal loom aanleunen, je hield niet in,
kletste dat mijn dijen ervan gloeiden
en mijn buik zich schaterend veroveren liet.
Zelfs het initiatief liet ik mij wat afkammen.
Oogluikend, maar toch.
Na een uur of zo was het wel weer gedaan, helaas.
De rekening loog er niet om, dat wist ik nog van eerder.
Niks te veel, niks te weinig. Precies goed.
Het is me wat, zo’n kappersbeurt.
R.I.P Willy Deville, die trouwens een eigenaardig kapsel had.