Resultaten voor het trefwoord wout waanders

tijd – wout waanders

Het klokje tikte zachtjes
Tegen het raam van de poëet
Deze liet het klokje binnen
Sloot het raam en probeerde
De pen weer op te pakken

Maar toen hij net weer was gaan zitten
Tikte er een tweede klokje
Tegen het raam

De dichter deed weer open
Liet het klokje binnen
En sloot het venster

Er kwamen steeds meer klokjes
Een derde, een veertiende, een achtenzeventigste,
Elke paar tellen tikte er een klok
De dichter bleef steevast zijn raam openen

En dat is alzo gebleven tot op dezen dag.

wildgraaf – wout waanders

het bos waar we in renden had hoge takken als daken
en lage takken als muren en de bladeren wapperden maar wat
onze handen glipten over de natte varens
eronder onze voeten en de grond van mos als een vast land

je begint te praten in het zomaar enkel om me niet kwijt te raken
ik ben normaal een deftig persoon en draag hoge hakken
en de piano staat in een soort salonachtig bijgebouw
ik speel er zelden op de huishoudster maakt hem schoon met groene zeep

soms als ik ’s nachts in het diepst van mijn dekens luister
hoor ik slordige dames vunzige liedjes spelen
de toetsen klinken in hun handen als watervallen van modder
het water klettert tegen onze knieën

we zullen erdoorheen moeten waden zeg ik haar
ze let niet op haar voeten die in het slik steken
ze houdt mijn wandelstok vast en de dolk van hout die ik haar sneed
de stroming is sneller dan we dachten ik grijp naar alles wat drijft

mijn slik is water geworden en de zalmen als muren
je huis is een gerechtshof waarvoor wij moeten boeten
als een eenzaam protest hoor ik achter het hoge raam
een dame die zacht begint te praten

het huis zonder veranda – wout waanders

in een diepe vroege ochtend sluipen we uit de dauw
naar buiten roepen alle mozaïeken bouwwerken
met hun groene kopjes hun scherpe azuurblauwe randjes
en een meisje schommelt in de verte op de grens van ons zicht
het gepiep en geknars lijkt op de roep om een ontbijt

en de thee is op en de peanutbutter is op en de marmelade
verveelt zo snel met zijn grote stukken schil
in het gras rondkijken met onze konten nat over talloze bomen met druppels
en kleine wolkjes alsof het eenmansfabrieken zijn en wij
twee apen die met open mond een metropool ontdekken

de potjes rollen zich een glinsterend spoor
over onze heuvel heen
wat zal zo’n potje niet bereiken wat wij
in een nacht

je zegt me alleen dat je het fijn vindt
dat het bos zich
uitstrekt alsof een lang en lomp beest
waarna ze in mijn schoot weer even in slaap valt

gedicht, betitel mij – wout waanders

Na al duizenden dichten
Geschreven te hebben, vele zinnen onduidelijk afgebroken,
Andere symbolen in te verre streken gezocht

Na vele handen te hebben geschud
Parades en conventies, vergaderingen en thema-avonden
Af te zijn gegaan. Vele regels foutief te laten rijmen

Als een sprinkhaan van
Het realisme naar het postmodernisme gegaan,
En terug, want heden een dichter kent geen leiden

Na als een barbapapa
Vele vormen te hebben aangenomen, zonder reden,
Dan door de fruitmand te lopen, dan over de hemel te zweven

En ook sonnetten, eva en romano,
Ruim rekenend met metrums, als loden subways door de versveste,
En hoofdletters, laagletters, kiezen voor een titel (wat heb ik nou weer voor hoedje op)

Word er zo onderhand kotsmisselijk van, gebenendraai op papier
Ken het ik nou wel, de woord het woord het is mij als interpunctie om het even
Was ik maar een kraanmachinist, vanaf geboorte ingegeven.

Dan was dit gedicht,
Il Duce, mijn vader,
Zeven stukken beter.

zeeuw aan de nijl – wout waanders

Het is hier zo rustig.
Alleen af en toe een visserman.

In het boek staan woorden,
Kon ik ze begrijpen, ik lees ze
Alsof het tekeningen zijn.

In de boot vaar ik samen
Met een man, ik kan
Zijn naam niet duiden,
Zijn ritme volgen.

We gooien een netje uit,
Aan alle kanten zitten stenen.

Een blanke op de kant leest een boek.
Schrijft in een schriftje.

Geluid! Wat ik roep,
Wordt niet begrepen en gehoord.