het bos waar we in renden had hoge takken als daken
en lage takken als muren en de bladeren wapperden maar wat
onze handen glipten over de natte varens
eronder onze voeten en de grond van mos als een vast land
je begint te praten in het zomaar enkel om me niet kwijt te raken
ik ben normaal een deftig persoon en draag hoge hakken
en de piano staat in een soort salonachtig bijgebouw
ik speel er zelden op de huishoudster maakt hem schoon met groene zeep
soms als ik ’s nachts in het diepst van mijn dekens luister
hoor ik slordige dames vunzige liedjes spelen
de toetsen klinken in hun handen als watervallen van modder
het water klettert tegen onze knieën
we zullen erdoorheen moeten waden zeg ik haar
ze let niet op haar voeten die in het slik steken
ze houdt mijn wandelstok vast en de dolk van hout die ik haar sneed
de stroming is sneller dan we dachten ik grijp naar alles wat drijft
mijn slik is water geworden en de zalmen als muren
je huis is een gerechtshof waarvoor wij moeten boeten
als een eenzaam protest hoor ik achter het hoge raam
een dame die zacht begint te praten
Reageer