Vergeef mij, hoge niet bestaande entiteit dat ik
een leven aan het winnen van de waan
van niet bestaande liefde wijd.
Een dag wordt getekend door de regels
en de afgeleide tekst zonder het vermoeden
van het ene allerlaatst gedicht
zal ik loos en ongekend onder een bemoste steen
ongeletterd als de rest eens worden bijgezet?
Wat drijft mij, hoog en niet bestaand gegeven, zeg het mij?
Is het de ooit te gulle moeder die mij erkende, zag,
en zacht in de verwende watten deed?
Is het de vader de mijn kleine botten staalde
en mij een windrichting indreef?
Is het de standaard van het eerste aangrijpen van een sterk verhaal
of de hang naar het sluimerend Platoonse areaal?
Wie sprak daar toch van aangepraat?
Ach, wellicht wil ik mij alleen maar laten horen,
in een nageboortig krijsen, nog altijd komend op verhaal.
Terwijl ik naar boven kijk en naar beneden hijg
waar gij almaar niet bestaand bent
en allerminst als entiteit verblijft.
Kruipend kras ik mijn dagelijkse regels in het slijk.
Recente reacties