Resultaten voor het trefwoord week

er staat een naakte kaarsenmaker op de snookertafel – delphine lecompte

Wat doet die blote kaarsenmaker op de snookertafel?
Niemand weet het, zelfs de jongste zoon van de taxidermist
Kan slechts gissen naar de beweegreden van zijn oom
Het lijkt van ver op plat exhibitionisme
Maar dan ken je de kaarsenmaker niet.

Ik ken de kaarsenmaker een klein beetje
Drie jaar geleden heb ik eens een kaars van hem gekocht
Een kaars in de vorm van een rammelaar
Tussen zijn oren ontsproot de wiek
Na vijf seances met Tolstoj was hij gesmolten.

De blote kaarsenmaker kerft in spiegelschrift
Een anagram van OLIELAMP in zijn buikhuid
Wanneer de psychiatrische beulen met visnetten arriveren
Probeert de jongste zoon van de taxidermist hen tegen te houden
Ze nemen hem ook mee, o wee.

Een week later mogen beiden bezoek ontvangen
Ik bezoek eerst de kaarsenmaker
Hij draagt een geruite pyjama
Die ruikt naar de vorige 100 gebruikers
99 van de 100 vorige pyjamagebruikers waren imkers.

Dat wist ik niet, het verrast mij
Dat imkers zo gemakkelijk ten prooi vallen schizoïde betrekkingswanen
Ik heb kersenbonbons, een houten nijlpaard, en ‘Oorlog en Vrede’ meegebracht
De kaarsenmaker is dankbaar
Omdat hij dankbaar is krijg ik een kus op mijn clitoris.

Daarna bezoek ik in dezelfde kamer met lege handen
De jongste zoon van de taxidermist, hij slaapt naakt
Ik streel zijn penis niet.

een week is zomaar weer voorbij – dio the cilany

we houden ons staande
door een hoge graad van onbenulligheid
om ons heen en voortdurend

naast een dosis verschraalde rook
en geur van ranzig frituurvet
wachten we op een deur

of alleen maar haar brievenbus
een open gleuf met enig zicht
op bestaan rondom en enig vuur

het is weekend en voor even
gluren Kant en Schopenhauer van hun plank
verloren zielen naast een glas

naarmate de avond vordert
die kwistig en enigszins giftig was

polariseerdingetje – quirien van haelen

Ze hebben heel hun leven krom gelegen
Wat hadden ze het al die jaren zwaar
Ze hebben niets, geen cent, cadeau gekregen
Een leven lang geploeter en geplaar

Ze werkten allen meer dan vijftig jaar
Een zevendaagse week, van vijf tot negen
En geen gezeur, geëmmer, of gemaar
Ze stonden er, in hagel, sneeuw en regen

Nu zijn ze grijs en gaan ze met pensioen
Voorzichtig dooft hun laatste levenslicht
Het reis is bijna klaar, ze zien de haven

Toch vinden ze de kracht iets groots te doen
Ze zien het op de valreep als hun plicht
Een diepe generatiekloof te graven

heel – tijsterblom

de man die net stapt uit lijn twee
dat ben ik
nee, nu weet ik het zeker dus anders
dan bij dat diner vorige week met

die man toen ik dacht: daar zit ik
tot hij naar mij keek en knikte
en ik naar hem, zodat het even leek
of hij mijn spiegel was en ik de zijne

dan lachten wij beiden en wisten
dat de een de ander niet was, maar de
man die daar komt zal zijn armen
spreiden en wij omhelzen elkaar

knellen ons beeld tot het barst
als een spiegel van huid
aderen, spieren en botten
breken geesten eindelijk heel

lach om de dood – enrico

voor haar op tafel
stond het kistje
besmukt met een roos
het rook nog steeds
naar zoete herinnering

lang geleden
had ze het gekregen
van een te vroeg gegane vriendin
“in nood: open het!”

levenslang achter haar
was ze in nood
en opende het kistje

een glimlach
tekende haar gelaat
toen ze een week later
gevonden werd

nachtlied – martin m aart de jong

Doe mij nog maar zo’n nacht.
Een naam om te bewaren. Drank
genoeg verpest. Ik wil alleen
nog warmte drinken. Slapen doe

je overdag. Blindeer de ramen
tegen overlast. Het regent wat,
het schijnt en straalt en zingt
ook vast de hele dag, dus heel

die dag maar voor het breekt.
Er is een week van jou gemaakt
en alle dagen dragen namen zo
als ik jou ook noemen zal,jij

met je volle maan en sterrenrug
jij bent de tijd zo vast als lucht.

* – berrie vugts

Ik fietste over het Varkenoordseviaduct en zag een zwarte paraplu
klemzitten tussen de spijlen, met zijn gebogen geraamte verweerd

klapperend tegen spijlen. Het was een soort morse: drie keer lang
Een keer kort. Ik ging rechtdoor, ik dacht er verder niet meer aan.

Een week later, voorbij het Varkenoordseviaduct, op de stoep bij
Een getralied hek voor het braakliggend terrein van een bouwput

lag de zwarte plu, verder geschopt, verwaaid, gescheurd in zijn
lakense pak, zijn geraamte als losgeslagen wieken verroest van

het lange liggen in het natte regenwater. Er was duidelijk iets mis.
Hij klapperde niet langer maar het klopte van binnen en ik seinde

Een keer lang drie keer kort.

rozen en zweet – c.p. vincentius

Eens roken de rozen mensenwater
en fleurden op in pis en mest.
Mos bedekte al onze rieten daken;
toonden sleet in sterfelijk bestaan.

’s Avonds stond werkkledij stokstijf
bij ‘t voeteneinde van het alkoof.
Elk kwartaal weekte sop het zweet,
verloor ‘t goed vertrouwde stank.

Alleen kop en handen aan de pomp;
de rest aan ‘t einde van de week.
Zo roken wij rozen ’t mensenwater
en fleurden op bij zichtbaar naakt,
dat op de buiken ‘t zout van zweet
in alle liefdesspel bleef proeven.

proost – m. bakker

het is al te laat om wakker te zijn
maar ik blijf op en kijk om me heen
zo traag dat mijn woning groter lijkt

dat zoveelste glaasje port geeft me
beelden van verregende eilanden
waar de avondvierdaagse plaatsvindt

eindelijk lijken de straten aldaar
op die waarin ik mijn jeugd versleet
toen motregende het ook altijd

hoewel mijn herinnering verkleurd is
nog veel sterker dan die valse foto’s
verscheurd of onder in een la beland

op één ervan stond een familielid
dat gladiolen kreeg wat wrang bleek
want een week later reed ze zich dood

ik zag de lopers vanuit het raam
zoals ik nu de cafégangers zie
waarop ik in stilte een dronk uitbreng