’t Gekrijs is niet van de lucht.
Tijdens haar porno-uurtje.
Vooral wanneer haar jonge poesje.
Uit pure wanhoop.
In de gordijnen klimt.
’t Gekrijs is niet van de lucht.
Tijdens haar porno-uurtje.
Vooral wanneer haar jonge poesje.
Uit pure wanhoop.
In de gordijnen klimt.
de wakende eenhoorn op de drempel van de slaapkamer
is verdwenen
lakens en hemden blijven nat aan de waslijn
dagelijks doen we de kikkers in de blender
en drinken dapper van de bruine drab
zo slikt de een wanhoop, de andere hoop
alleen slapen met je schoenen aan
biedt warempel nog soelaas
op weg naar een volgende zonsopgang
over de tientallen sinaasappels maar niet gesproken
Ik mis de lach van de katanflaat
het gepiep van de vlop en het
minutenlange kloppen van de
roodgestreepte vromerwiep
vroeger was het grandulomeer
nog zuiver en vrij van spet, of
molodontale algenmestborij
onder het marmeren oppervlak
hard zijn nu de stenen die ik uit
en de woorden die ik pleng bij
de blik op de afgegraven grond
die boven blauwe luchten hangt
wat is verloren, komt niet in tweevoud
weer, noch in vreugde of geluk over
wat verworven is in wanhoop, en
dromen van chaos in de ochtend.
Пусть животные приходят!
Materie raast over braakland, bergen en binnenmeren
Hoop en wanhoop worden eindelijk eerlijk verdeeld
Zeevaardige schepen zinken ter plaatse tot op de bodem
van de zompige akkers van zuinige varkensboeren
Uit reten en spleten rennen ratten en belhamels
gedupeerd en vol illusies hun zekere dood tegemoet
En prinses doornroosje zal niet meer moeten meemaken
ooit nog vochtig en pedofiel wakker te worden gekust
Lang en gelukkig smeert in uithoekige bouwvalligheden
het gemeen al jaren geen bruine rabarberconfituur
op vereenzaamde sneden gewijd zevengranenbrood
Ook daar verkoopt de pest afgeprijsde stinkbuilen
Op de daken wordt elke dag wilder en sexy gezongen
De dansers zwelgen in de kelders hypercola en wijnazijn
in het zwart en wit van Antwerpse nepgeheugenpillen
Dromen de opeen gestapelde eeuwelingen hun laatste droom
De zuigeling Robbe: die is aan acuut hersentekort gestorven
Een naamloze dode is de kamer ernaast geboren in vruchtensap
Dat alles gebeurt daarboven
Dat alles gebeurt daaronder
Dat alles gebeurt daar middenin
Dat alles gebeurt daar waar
Niemand er nog over verhalen kan
Пусть животные приходят!
pis, geil, sperma & wanhoop
kruipt door de vochtige lakens
in terrakleuren met onschuldig motiefje,
draai je om & om &de wasmachine kan de
schuld nooit uitwissen & ik vergeet alles, behalve dat
en al die gezichten, al die verlangens & in de kiem gesmoorde
verwachtingen & ik was de dader, gespeend van ieder
mededogen; mijn lust, mijn weerzinwekkende pik
is de baas op het zweet doordrenkt stof
vol pillenkots, bier & bloedvlekken,
snij je nog eens voor mij & druk je
arm in mijn gezicht & ik lik je,
drink je, sla je, beuk je, neuk je,
druk jou met je gezicht in jezelf
& weiger de fles met jou te delen,
jij moet dorstig blijven, dorstig naar mij
& ik grijp je in je nekvel & schud jou
& mijn huidschilfers dwarrelen over
jouw ongewassen voeten & ik trap &
vertrap tot alles dood is
behalve ik
Nestwarme argwaan is nabij. In dit kale schrale midden van
de oostkust hunner Mare Nostrum aanhoort hij koren waarvan
niets hem kent. Hij vermoedt het ogenblik dat er geen splinters
meer in zingen haken, er liederen op komst zijn als meisjeszachte
lendenen, die barmhartige treden zullen bestijgen. Maar buiten,
waar ezels rond gaan over de gerst, besluiten mannen met loden
verledens te denken in bijlen. Hamerslagen weergalmen. Van
terechtstellingen met publiek moet hij eigenlijk niets weten.
“Waar moet ik vandaag op letten, schrijver?”, vraagt hij. “Hoe
ging Valerius Gratus hier mee om?” Niet cirkelt zich om wanhoop
vreugde. Er zijn nog volop leugens te betwisten. Gepeupel juicht,
hogepriesters grijnzen. Al is hij dan niet meer dan een passant,
geschreven blijft wat hij geschreven heeft. “Alles komt voor wie
rustig wachten kan,” peinst Pontius Pilatus als hij zijn handen
Je schrikt op na vele jaren leven
weet dit kan nooit omgekeerd
al was je nooit gevraagd of dit
het leven was waarvoor je nu
had doorgeleerd. Je haalde
schouders op. Blies wind
de wereld in die het negeerde
parkeerde woorden in een zin.
Je belt je ouders op, stelt vragen
het antwoord dat het toeval was
blijft aan je knagen. Dat moment
zo’n tijd geleden moest toch mooier
zijn dan twee lijven die elkaar tot
wanhoop drijven en jou jaar na jaar.
Recente reacties