Resultaten voor het trefwoord twee

adder in knopenwinkel en op picknicktafel – delphine lecompte

We negeren de dode adder die op de picknicktafel ligt
Naast de dode adder liggen er twee telefoonboeken
Jij neemt het meest recente en ik blader in het oude
In het oude telefoonboek leeft mijn grootvader nog
Zijn minnares ook, ze had rode haren en ze pelde garnalen.

Ze had rode haren en ze kon een struisvogel in existentiële nood imiteren
Pas vele jaren later besefte ik dat ze eigenlijk de spot dreef
Met het orgasme van mijn grootvader, de ondankbare teef
In jouw telefoonboek staan een schrijnwerker en een oncoloog
Die dezelfde voornaam en familienaam dragen als je enige schoonbroer.

Je zegt: ‘Ik ga iets eten achter die boom daar. Die boom met de gekerfde initialen
Van je hatelijke moeder die mij gisteren in de knopenwinkel straal negeerde…’
‘Wat deed je in een knopenwinkel? Ben je opnieuw verliefd op een knopenverkoopster?’
Vraag ik ongerust, maar je bent al verdwenen met de laatste sandwich achter de stronk
Ik eet een augurk met lange tanden en achteraf pook ik met mijn zure wijsvinger in de adder.

Hij wordt levend of hij ontwaakt
Hij is vrouwelijk en zij bijt mij
Ik krijs hoger dan gewoonlijk, maar je blijft verscholen
Een normaal gezin dat net is toegekomen snelt ter hulp
De blakende moeder voert mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Onderweg vraag ik haar of schijn bedriegt
Of de gezinsleden binnenshuis manipulatief, rancuneus en giftig zijn
Of de normaliteit een dun laagje vernis is
De blakende moeder snuift misprijzend en sist:
‘Dom wicht, we zijn geen gezin; we zijn een toneelgezelschap. Maar jij krijgt geen vrijkaarten.’

op weg naar Ø – arne berdache

op weg naar Ø
ontmoet ik contingent a ∈ B
we nemen even afstand van de Staat
en drinken een glas wijn

op een kruk aan de andere kant van haar toog
we lachen even en spuwen vuur en gal
op vers voet- en fietspad

a weet zich te onttrekken en wordt
net zoals ik ∉ B
al riskeerden we toch even eeuwig opgesloten
en verkeerd te kantelen
samen te verzeilen in het Dal van Hinnom

ah hoe leuk als twee
die omzoomde weg op te gaan
naar Ø

spiritual connection – pallas van huizen

Ze hoefden elkaar maar aan te kijken
Twee zielen door tranen verbonden
als ze eens wisten
wat ze echt wilden zeggen
dan was het misschien anders verlopen
ondertussen zweeg het rumoer
de gedachte weg
als ze eens wisten
dan was het misschien anders verlopen

wat zilt vermag – pastuiven verkwil

twee verweerde voetstukken op het zand van een strand aan de zeewaterrand
zoutbevreten maanbeschenen enkel dat duo
de rest reeds verbrokkeld

alsof pilaren van de aarde
de hemel nabij hebben laten vallen
beplat het het plat platter

onze pinnakels weerstaan
in dit ondermaanse tranendal
het aangedane leven

momentum – martin m aart de jong

Het is een dag die vraagt om korte zinnen. Beginnen met “liefde” en “pijn”. Alsof die twee nooit Siamees samen kwamen op de kattenbak en in de zomers; een feest was het niet. De krabbende palen, de krijsende manen, de daken die eindeloos waren, van schoorsteen naar schoorsteen van muren en schuren door andermans tuinen bespoten, begoten, verjaagd en besmeurd voor de liefde, de liefde, waarvoor je zocht en hard vocht naar buiten bracht want binnen was het warm, binnen in de schede waar het zwaard in ruste kwam was even. Buiten ging de tijd in duizend zomers tekeer. Vroeg een mens om korte zinnen. Om mee te beginnen. Tijd te winnen. Voor iedere keer.

de vermergelden – gerard scharn

in de orkestbak van het vlooiencircus
op het vrijthof van maastricht speelt
het strijkje van andré de mazurka voor
twee doden

ik mis liberace en de mondschein nogatine
het vals gebit van lady crooners de zang
van eddy w het grijs van mergelstof
dat neerdaalt op de strijkers van de eerste rij

de stehgeiger draait het orgel van plat plezier
in unisono met de kassabellen het ritselen
van grootgeldpapier

het onbetreden pad – christos makrigianis

Inleiding

Vrees niet kom nader lezer, hoop of gelukzaligheid kent hier geen
plek enkel de verderfelijkheid en vergankelijkheid van het leven, de liefde
zit naast ons bij het vuur. Ik zal je leiden tot het pad van decadentie,
zij die hoop kennen zullen deze afzweren. Zij die vergankelijkheid ervaren
zullen het pad kennen. Doch het pad is duister, en diep, maar
het eind is een beproeving voor de volledige duisternis die
het leven biedt. Kom luister naar mij, en volg mij dan. Laat
je wezen, je moraliteit hier achter, gooi deze in het vuur. Waar
wij heen gaan is geen plaats voor twijfel, geen plaats voor
licht, de dood hangt om ons heen. Knikt en geeft ons de zin,
de Styx zullen we doorkruisen en vele vergane poëten zullen ons pad kruisen.
Het is geen zaligheid die men hier ontvangt, enkel de koude, steenkoude
vergankelijkheid van de doodsteek van de liefde, en mijn leven.

Verleden dag

De geur van Gauloises, Chesterfield hangt nog in de lucht.
Mijn ogen hebben zich enkel geopend, maar kunnen lang,
lang nog niet zien. De fles ligt naast me, leeg, waar ben ik
in vergaan, en wie is diegene die mij het pad heeft gewezen?
Met gebroken passen, vult mijn hoofd herinneringen aan, ik
sta op verga, steek de sigaret aan en denk aan wat, wat er gebeurd is.
De kamer kleurt weer van de rook, de asbak allang overvol,
ik kijk naar buiten de zon heeft zijn gezicht al getoond, en het
enige wat ik wil is duisternis als het deken over het vergankelijk
leven aanschouwen. Ik sluit mijn ogen en denk na, wat heeft
tot het punt van het niets geleidt, waarom ben ik hier aan verwant.

Openbaring

Gefrustreerd vergeten dromen vertrok ik naar een nieuw
verderfelijk leven, school een leraar zal ik worden, of niet.
Mijn hart al jaren geleden de hoop op iets van gelukzaligheid
opgegeven, stortte zich weer de afgrond in. Van de ene naar
de andere klas vertrok ik, aanschouwde blauw, maar geen
idee wat er zal gebeuren, wat er kon gebeuren. Determinisme
is pure ondergang. Had mijn hart maar niet zo snel de ketens
om zich heen gebroken, gewacht tot mijn intellect het,
het juiste moment aangaf. Maar nee, ik dwaal af.
In terugblik naar alles gaf Baudelaire het juiste te kennen:

Daal, jij uit hoogten af of stijg je uit ravijnen,
O Schoonheid? Hels en hemels mengt je oog zijn schijn,
die ons met weldaad streelt, met misdaad ons komt pijnen,
en daarom ben je vergelijkbaar met wijn.

De blik, blauw, mijn blik liep langs jou heen, hoe
zou ik je kunnen aanschouwen. Verborgen achter bergen,
muren zoals jij was, en nu alweer terug bent gekeerd.
Had ik maar zoals ik mijn lezers waarschuw, hoop, hoop
opgegeven. Maar nee het idee is nu zelfs verderfelijk,
doch vloeit het bloed uit mijn hart, en zie ik wit.
Toenadering beetje bij beetje, de eens saaie treinreizen,
alleen, nu met gezelschap kunnen delend. Woorden
over hoe ik, waarover ik nadacht ontgingen mij niet.
Doch brak het moment , op de dag waarop dronkenschap
in het teken staat van school, aan. Ik liet de eens
voor mezelf behouden, vergankelijke driften in mijn hart
tot een uiting kom. “ Ik vind je leuk” , in retrospect
is die uiting geworden tot het breekpunt van mijn
ontroostbaar, gestoken hart dat zich over liet gaan in liefde.

De vraag die zich nu door mijn hoofd spookt,
is de uiting dom, onwetend, niet doordacht gebeurd,
is tijd, ruimte de essentie van diens leven, en het doorkruisen
van problemen. Het laten helen van wonden, het
verschaffen van de nu vergeten kansen. Wie weet,
dronken sla ik weer de bladzijde om , as valt
op de pagina, het barre landschap is nu aanwezig,
de herkenbare verstarde realiteit, die niets, maar
dan ook niets overlaat aan nieuwe kansen, maar
gewoon, altijd maar blijft en blijft.

Doch ik ben nu al verder gevorderd in het verhaal,
dit punt is nog getrokken, enkel de teistering van mijn
hart vanwege een vrouw, gesloten, wiens muren
uiteindelijk breken onder druk. Wie, had die gedacht,
is de ironische opmerking, alles kan kapot, hier, hier
van toepassing. Ik denk niet, ik denk van niet. Nee,
doch brak het, bij de vordering van de tijd, het verval van
onze jeugd, en de groeiende aantrekkingskracht.
Het breekpunt brak iets nieuws aan, een periode
van fluitende vogels, altijd maar zonnige dag, of
zo dacht ik dat het zou gaan. De eerst kus gedeeld,
tijd stond even stil, doch deed het dat niet. Doch vordert,
en vordert te tijd. Er kwam de dag van stilte, het weekend
ervoor was die al gevallen. Duizenden vragen, scenario’s
spookten, spookten door mijn hoofd. In mijn kamer, gesloten,
de telefoon ging af, ze kwam langs. De deur had nooit geopend
moeten worden, of de telefoon beantwoord denk ik,
hoewel dat later dan nog zal zijn voorgevallen. Rationaliteit,
is nu wel opeens aanwezig, waar oh waar was jij eerst.

Ze verliet de kamer, en de rest is de verleden dag.
Het gesprek verwerkt, terug bij het voorgaande, viel
er, en de fles whisky werd beetje bij beetje gedronken.

Hel, wel op Aarde

Dagen na de leegte van de fles whisky, de leegte van
mijn leven liet blijken, en sigaret na sigaret, of bier na
bier mijn hart niet deed verdorven maar enkel meer deed bezwijken.
Viel ik elke dag weer neer, dronkenschap een uitlaatklep
van een verloren ziel, geen grip, of geen begrip op of voor
gevoel.

     Ik is een ander

Ontwikkelingen, verandering, de weg waarnaar toe het zal
leiden grijp ik aan, maar de intense hitte, van hart,
van gevoelsmatige destructie, na het dronkenschap,
want daarvoor ben ik verdoofd, is ondraaglijk.
Zijn de poorten al op aarde, of ben ik zelf al neergedaald.
Is de eeuwige pijn, de merken op mijn lichaam,
de merken van vergankelijkheid op deze aarde.
Kon de verdoving des harts plaats vinden,
nee dat is een luxe niet geleverd voor de doodgedronken poet.

                MY heart aches, and a drowsy numbness pains
                My sense, as though of hemlock I had drunk,
                Or emptied some dull opiate to the drains
                 One minute past, and Lethe-wards had sunk:

Opiaten, verdoving van zowel ziel als geest, als hart.
Interessant als keuze, doch blijft drank de uitverkoren zoals
elke verderfelijk wind die door mijn leven waait,
wordt weggedronken door drank. De fles die de leegte,
nadert, nadert de onsterfelijkheid van mijn liefde, maar
niet van mijn gevoelens hun pracht. Ik loop, loop
de duisternis rond, de wandeling in het park niet ver hier vandaan.
Die bomen lachen, de wolken huilen, en ik verga.
Het mes nog steeds gestoken, in mijn wezen, in mijn hart,
blijft zitten als aandenken aan haar. De geur staat me bij,
ik zie alles zoals een tijd geleden was, nu voor me,
zo helder, als de dronkenschap het me toelaat, zeer onverwacht.
Dagen slijten weg, gebroken slenter ik de straten op, op
zoek naar; dat weet niemand en vooral ik niet.
De wind fluisterde ik vernam het van Keats, zijn stem
schreeuwde door mijn gedachte en de dolksteek was nu
pas diep. Volgde er een gesprek, voor de hereniging van oude
idealen, misschien wel de uiting van een waanbeeld die
spookt in hoofden. Nee, nee, de duisternis en mijn dronkenschap
sloten hun vriendschap, troostte mij met hun vooruitzicht van
de uiting van mijn gebroken wezen, van de onzekerheid die nu
volgde. Vol walging, of afschuw zie ik de tijd en het verloop
nu tegemoet. Zal zich herstellen, zoals zij zich herenigt heeft.
Wie wiet, wie weet. De blauwe ogen zijn de poorten van
hel, blauw is zwart, en de duisternis voelt zich ermee verbonden,
zoals ik doe, zoals mijn pracht.

Nu

De drank heeft tekens geplaatst op mijn lichaam, verward
niet wetend wat ik moet doen, verviel ik creaties buiten mij om
en in de verwerking van de daden van haar hart. Nu zie ik waar
de engel zich van had ontrokken, niet van hemel of hel, maar van
de verachting die heerst op deze aarde. Kan ik het plaatsen,
is de verwerking onmogelijk. Zal ik me weer verder beetje bij
beetje de dood in verdrinken, en met het roken de vergankelijkheid
van mijn leven laten inzien. Is de tijd genaderd, voor een nieuwe weg,
een nieuw pad, onbetreden, maagdelijk als de dag waarop ik het zag.
Nee schreeuwt mijn hart, ja mijn hoofd. Twee strijd woedt, ik ben verslagen,
maar nieuwsgierig naar verandering en revolutionaire daden,
en niet in woorden verzinken. De zon, gaf weer blijk van leven,
van nieuwe paden te betreden, nieuwe stappen te nemen. Ik voel
een vreemde manier van melancholie, met euforie, ze heeft haar plaats
gevonden en ik zie wel waar Absinthe mij nu zal doen ontwaken.
Liefde om me heen, gevoelens uiten zich keer om keer, ik verga
in pijn met vreugde in haar hereniging. Gelukzalig
treedt ze verder, ik volg niet ik ben onzeker, en verward.

doorgeladen woorden – martin b

Mijn huis is twee keer leeg.
De bomen komen nooit binnen.
Ook al ben ik dichter.

De maan wil niet wachten.
Heeft geen kind aan
een sterveling zoals ik.

Daarom storm ik door de dagen,
maak ik van iedere wolk een tweeling.

Jullie leven.

geen twee – martin b

nu ik alleen alleen ik alleen in in ik alleen
ik alleen nu ik ik alleen in ik ik in ik alleen

ik wist alleen alleen ik wist alleen ik ik wist
alleen ik ik wist alleen ik wist ik ik alleen

jij weet ik jij weet ik alleen jij weet ik in
ik alleen jij weet alleen in ik ik in ik alleen

verdwenen vuur verdwenen vuur ik in ik
alleen ik in verdwenen vuur jij weet alleen
ik in ik alleen in verdwenen vuur

vorig leven – adriana kingma

Zelfs met spuug krijg ik
de veeg niet weg.

Van een tekening afgeschoten
naar twee kringen
die nog doorgaan met het feest.

Als ik mijn oor erop leg
hoor ik de vogels zingen

die in deze tafel woonden
toen het nog een boom was.