Soms komt het voor
dat je voor elkaar voorbestemd bent
blind verliefd, idolaat bent
en toch voor elkaar afgesloten wordt
het vuur raakt bevroren, in trance
alsof de stilte het verlangen temt
omdat elk woord te veel gewoon pijn doet
Soms komt het voor, soms
en toch blijf je hopen, hopen, hopen
want het is er, je voelt het, je weet het
maar je kan er niets aan doen
je kan het niet aanraken
Het komt voor, het komt voor
maar gelukkig niet meer bij ons
want jouw stem heeft het ijs gebroken
Resultaten voor het trefwoord stem
mijn lichaam is hier
de echo kleeft nog aan de muur
in gedachte nog tussen lakens
haar ogen, haar stem
ik ben er ook ingetuind
seks is niet altijd eerlijk
onevenredig verdeeld
beheerst door macht
mijn lichaam is hier
de echo kleeft nog aan de muur
ik ben er ook ingetuind
ze zag kans, dat mag.
ik verdraag die stem niet meer
heb hem begraven
onder flarden ochtendnevel
toch resoneert hij nog
een enkele maal tussen
mijn navel en mijn strot
als ik met een vinger
de toetsen streel
of schuinweg met een nagel
tast in mijn ingewanden
naar waar zij op naaldhakken
Kindertotenlieder zong
Ik zou lawaai kunnen zijn
Of beter geluid
Gevoelens reizen
overal in mij
Ik gooi ze eruit
Laat ze stem zijn
Lucht
De vertaling
Van herinneringen
Weerbarstig
zingt mijn stem
het lied
van de droeve
vissersbruid.
Het anker haakt
aan mijn Anus.
Ik lig voor Pampus.
“Ik had je zoo lief,
Ach, vergeet mij toch niet!”
Ik drink
op mijn eenzaamheid.
De zee is mijn huis
waar ik nooit thuis zal zijn.
Dat zijn neus in een handdoek sliep,
het gejaag op dikke ribben voorbij was,
beschreef zijn uitstapje in Anderland.
De stilte die het teweeg bracht.
Het vechten, niet meer met haar.
Achtervolgd door zijn schaduw
fluisterden de lichtjes.
Muziek is een zijnskwestie.
Achteruit inparkeren, zei ze.
In de grachten dreven vergeelde blikken.
Haar stem was vaag.
Geen idee waarom, maar ze zei zoiets
als dat ze me kent.
wat denk je ervan
morgen in de maan te wonen,
waar fiere schaduwen uit je flanken slaan
je het licht kust met je handen
en je stem oneindig zingt
langs hoge kraterwanden
je ligt, je ademt de verwatering
van alle grijsgeschilderde dingen
die drijven op de stille wateren
van jouw getemde, dode oceaan
je ogen knikken
en keuren het einde goed
Het kan wel zo zijn
van de liefde en de haat,
van het zoeken en iets anders vinden,
van het aaien en weer laten gaan,
maar een nieuwe avond fluistert door mijn tuin,
vangt de stemmen uit de verte en vermengt die
met het geluid van een rinkelende tram.
Zo vertelt hij in één adem
het verhaal van afzonderlijke zomers
binnen dezelfde stem beleefd,
brengt hij hen gonzend samen
op de plek waar ik sta
en luister.
De winterzonnewende
klinkt als een roep
uit ’t onbekende.
Het is een stem
die ‘k niet wil horen,
daar zij het kaf
scheidt van het koren
en mij bedreigt
met de ultieme straf.
Hoe rusteloos mijn slaap,
waarin ik steeds de strijd verlies
met tijd en eeuwigheid.
Ik heb een heel deel, half deel, van mijn stem
teruggevonden, een luchtkoker waar oude en
nieuwe noten, tonen, klanken, zinnen, woorden,
melodieën door naar buiten stromen, een stuk
van mijn luchtpijp dat al die jaren afgeknepen
was, waar niets uit tevoorschijn mocht komen.
Horen jullie die hoge C terwijl ik dit schrijf?
Ik was er bijna! Wie had dat ooit gedacht?!
Nu kan ik niet meer stoppen met zingen en
herken ik mijzelf niet meer, of liever gezegd:
ik herken mijzelf na zo’n 32 jaar weer terug.
Er kriebelt zelfs een dikke giechel in mijn keel
die mij vertelt dat ik wel degelijk ooit een meisje
en alle dagen vrolijk ben geweest, en dat is een
zegen.
Dat wilde ik jullie even laten weten, intellectuele
broers, zusters, vadervrouwen van deze wereld
die nog steeds denken te kunnen beweren dat
één zinnetje van een uitermate luie donder
(René Descartes, ja. Dat luie sekreet, die in z’n
bed liggen ruftende, slome pijproker) ons bestaan
op aarde bepaalt. Wat Een Goeie Grap. Want
Verlichting, dat is een hoofd op sterk water.
Uiteraard ja.
Misschien dat we dan volgende keer van plaats
kunnen wisselen en jullie je als tweejarige laten
afranselen, vastbinden, uithongeren, betasten;
je op je vierde zo bruut laten verkrachten dat
niemand tegen je wil zeggen hoe erg dat voor
je is geweest; op je vijfde je vader chronisch
ziek zien worden; op je zevende te horen krijgen
dat papa’s ziekte nu ook in jullie lichaam huist
en op je achtste, met je knuffelbeesten en
kleurblok op schoot, aan de zijde van je vader’s
dialysestoel af kunnen vragen waar jullie, als
jullie later groot en ziek zijn, die twee dikke
naalden zullen laten plaatsen, in jullie dijbeen of
in jullie arm, want de huid op een vrouwenarm is
dun en als zo’n shunt te vaak geprikt wordt, kan
het voorkomen dat dialyse niet meer mogelijk is
omdat de naalden niet meer houden en als
nierpatiënt ben je zonder dialyse binnen een week
dood.
Misschien dat het vooruitzicht van aan een
machine gekluisterd; door een pompje en een
vezelachtige kunstnier in leven gehouden
worden jullie idee van plezier is. Jullie hadden
niet meer nodig dan jullie gedachten, toch?
Een lichaam, dat is maar iets vies. Daarom mag
je blijkbaar als volwassene zomaar een kind te
grazen nemen. Had ik maar niet met een mond,
een kut en een paar nieren geboren moeten
worden. Eigen schuld, dikke bult, zullen we maar
zeggen. Die ziekte heb ik overigens overboord
gegooid. Wie hem wil, mag hem hebben.
Mijn zegen heb je.
Recente reacties