zoveel wit kan het
papier niet aan
laat staan
de nacht
zoveel wit kan het
papier niet aan
laat staan
de nacht
het gaat goed
blijven staan
doorgaan
rug recht
vooruit
een spiegel
steekt tong uit
ik lach
pak mijn fiets
ondanks de storm
dag buurman
lekker weertje
Nu we samengaan, als schoppen en hurken
een opgejaagd begin
sla de bladzij om
die mijn lichaam heet
Plaats een kandelaar
in het rattennest, mijn haren
Spreek in de tongen van een vreemd gehucht
Ontkleed een gebouw
of verbrand de kathedraal
van het doofstom opnieuw beginnen
De vogel in zijn eeuwige lucht
Er was een tijd
dat je de duiven
voerde. Nu krijg
je alles gedaan.
Bekleden ze je benen.
De rest redt zich
nog wel. Er staat
een stok achter
de deur die je
leert lopen. Dat
alles doet er nu
nog toe. Om los
te laten heb je
nodig. Tot alle
steun dit huis
verlaat. Je hebt
een steen gevonden.
Je zult er boven staan.
‘Mijn naam is Osama Bin Laden.’
‘Mijn naam is Osama Bin Laden.’
‘Mijn naam is Osama Bin Laden.’
‘Wil de echte Osama Bin Laden nu opstaan.’
De echte blijft liggen, twee nieuwe staan op.
de muze en de maan
zijn om te huilen
geen muziek maakt
dat ik nog jank
maar in deze blues
is het luid schuilen
laat staan de drank
vierhoog
in de dakgoot staan
lopen
zin om te springen
zink loopt geruststellend
onder voeten door
waterwegen voor slapende nachtloners
gezang uit de luchtkoker waaraan de keukens
roepen naar het zingen kan niet
zwerftocht over het dak is geen gewone nieuwsgierigheid
scheef kijkt de straat ondersteboven terug
verlangen naar omlaag
stille stomme drukte zin
om te springen
laatste hoek om
veilig zolderraam in zicht
om weer naar binnen
geroep in de rug
achter glas loeren roodaangelopen stemmen
met veel handen
geen moed om de ruit in te slaan
altijd zucht naar vrije val
Kunst is:
geen bloemen
knopen
in een
tapijt om
er overheen te lopen
maar om bij
stil
te staan.
Zo zocht men naar de woorden
om haar te laten gaan
Ze kon daar ook niet ongeschoren
eeuwig blijven staan
We hadden toch gezworen –
maar toen was het nog aan –
Het is zoals je oorbel rinkelde. Jij in gesprek met je dode moeder
die gisteren was overleden. Dat het al uren geleden was vond
je geen reden het eens over mij te hebben. “Ik heb gevoel…” zei
ik nog. “Je moeder nooit meer.” “Kun je geen slechter gedicht
voor me schrijven? Dit raakt me nogal…” Ik sloeg de tanden
uit je paardenbek. Zei je nog zo dat ik het expres deed
om mijn handen pijn te doen. Normaal praat ik nooit
met vrouwen nadat ik ze geslagen heb. Nu wel, maar
waarom is een vraag en geen reden er bij stil te staan.
“Hoeveel geld zouden die vullingen opbrengen?” Vroeg
ik je vriendelijk. Je begon weer eens te janken. Daar
word ik nou zo moedeloos van. Dat totale gebrek
aan humor. Dat heb ik nou nooit. Overal kan ik
om lachen. Vooral als ik ze zelf heb omgebracht.
Recente reacties