Resultaten voor het trefwoord schuim

vang ons – kate schlingemann

Kom, trek jonge ogen aan
maak laarzen van je voeten
woel tenen door het natte zand

Licht zoeken we,
op het water
tussen vingers
uit het schuim
en bladeren

van ongeduld huilende wolven
we ruiken de maan zoals ze valt,
trappelen haar in glinsteringen

oostduinkerke – b. vogels

Het peloton, in de zon gedoopt met onschuld.
Een god beklimt de zandberg, kinderspel.
Kort door de haarspeldbocht naar de zege.

Het strand van Oostduinkerke,
de jaren zestig liggen er verwaaid.
Het zweet vertrappeld,
het schuim als speelgoed voor de vloed.
Enkel de wind hijgt nog na.

blauw – berrie vugts

Je snavel heb ik gerand je bek
Opengebrand, het rozige keel

Uit-gepikt uit het slobberige
schuim van je wateren gevist

Je keek niet eens bloedend toe
Alsof ik niet jou heb liefgehad

Het was een soort paringsdans
Maar zo verdomd asymetrisch.

fumé – ploos

ik zet een bierglas over je heen en
schuif een foto van mijn moeder
altijd voorhanden
onder je kont

je vader woonde hier binnen
je moeder was ’t liefste in de tuin
en andersom
het hadden kruisspinnen kunnen zijn

maar jij bent er
nast schuim en elzas
vanaf de wand
nog even en je eet de suiker
net niet
uit mijn mond

het klootjes getij – piet van der laan

zaterdag zuigt als slijk door de straten
uit alle gaten, gehuchten
langs stadjers die trachten te vluchten
gaat het slijk weer op zoek naar de buit

want het slijm van het land
sleurt haar zakken door straten
vandaag. straten door stadjers verlaten
want de stad verkoopt uit

zaterdag slurpt het schuim door de straten
door winkels, langs tjokvolle rekken
met klotsende oksels en schuimende bekken
naar koopjes op zoek

kort coupe soleil uit de trein
al Kletsend op skai leren laarzen
met hun vadsige aarzen
gebloesd uit de broek

shagjes pielende pappa’s staan buiten
verveeld, naast hun koters die boos staan te huilen
terwijl binnen moeder BH’s pleegt te ruilen
want haar hangtieten bleken te klein

voor McDonald’s, bezwangerde sletjes
van vriendjes die nog van niets weten
staan bellend hun burgers te vreten
‘jij kan echt dus de vader wel zijn!’

zaterdag stuwt het slip door de straten
als een roestig klootjes gemaal
bleek, pokdalig gepeupel. Herestraat helemaal
‘nog een keertje dan, voordat ze sluiten.’

het tij wordt gekeerd door de klok van de toren
de vlaggen verdwenen, het slijk is bezonken
in de Griet worden koopjes beklonken
met schurende dijen en krampige kuiten

het Zaterdag slijk sijpelt sloom langs de luiken
en druipt af naar hun holen en gaten
zes uur, de stad wordt verlaten
op stadjutters na

alles is er – bennie spekken

ze loopt over
bloesem
lover

het rommelt
in de verte
(ik weer)

wat een geluk
hier is het
helder zegt ze

ik schuim
de melkweg af

er valt niets
te wensen