Resultaten voor het trefwoord riet

met water praten – pallas van huizen

Zachtjes drijven de eerst gevallen blaadjes naar links
de wind, de oude lente is tijdelijk het spreken verleerd
riet buigt moeizaam, tegenlicht weerspiegelt, verblindt zwijgzaam
zielloos glinstert een zilveren spoor door het water
als een volwassen waterhoen
even met zijn feloranje snavel de waterkant zoent

Hij kijkt niet naar mij, laat mij daar

alleen bij jou.

uit – b. vogels

mijn stappen verstuiven
mijn adem is pluis

op een dag ben ik
enkel nog wind

in een urne van riet
kan ik me vinden

als een bries
in het laatste ruis

stromingen – c.p. vincentius

Aan de oevers van de volksaard drijft
de bastaard tussen het riet en zucht:

‘Ik ben al met al meestal het meest
benevelde onechte kind en beweer
met de richting van kreten mee naar
de draaikolk van emoties te drijven.

Zo ben ik één met stromingen en voel
me weggezogen met het gedobber
van al het andere wrakhout rond mij,
die eigen splinters weigeren te zien.’

* – berrie vugts

Wanneer door de mist
de eerste zonnestraal breekt

Wanneer het klamme riet zwijgt
door de mist

Schijnwerperig gericht licht blikt

Wanneer de donkere wolk
majestijtelijk voorbijglijdt

De douw om mijn schoenen krult
Het asfalt zachtjes wedt

Wanneer door de mist
De Rotte voor het eerst van de ochtend oplicht

Dan zie ik jouw gezicht

laat me – b. vogels

laat me nu maar gaan
uit de dwaasheid en het razen

naar de randen van de wereld
waar merels het einde van
de stad inluiden

en uit de verte
de velden mij bewegen
naar het stille land
van zand en zingend riet

en niets mij nog terug kan fluiten

weg – bart pinnoo

Dromen verstard in hun kracht
bewolken de hemel.
Drijfveren zitten vastgeroest
in hun horlogekast.
Het zicht naar de toekomst
hangt in een te klein kadertje.
Een slingerende weg
vervaagt in de zontrillende lucht.
De glinstering op het water
staat stil in de wind.
Het filmroleind rikketikt
tegen de projector.
Een baby grabbelt
naar het glas met opa’s gebit.
Tegen de avondpastellen
ontvouwt een reiger
traag zijn vleugels,
klaar om op te stijgen
uit het grijpende riet.
Alleen.

droom – richard kamsteeg

Ik beweeg mij als een vis door
het riet dat nu nog vriendelijk wuivend
al even ondoordringbaar is
als straks gevlochten,
dat onder- en bovenwereld scheidt,
waarbij ik vreemd helder
maar toch langzaam stikkend
even boven kom
om deze regels op te schrijven,
gehaast, al weer verlangend
naar beneden.

zingend ijs – jan holtman

Het ijs, spiegelzwart,
zingt een duister lied
onder haar slagen

golvend op het water
tot het gele riet
bevroren kragen

‘Net walvissen’, zegt zij
en ik doe een slag
en vat haar heupen;

‘Meerminnen Lief,
het zijn meerminnen,
zingend over jaloezie.’