Resultaten voor het trefwoord grijs

† – marjon zomer

de dood van een
achterneefje en achternichtje
van wie ik daarvoor
nog nooit had gehoord

zij kropen tijdens het hooien
boven op de wagen
en raakten verstikt

mijn moeder kocht een kaart
voorop in grijs twee ranke korenaren
bijeengebonden met een zwierige strik
rondom gestippeld in een kader

ik postte de kaart nooit
jarenlang verstopte ik het tussen
mijn kussen en de sloop

gebruikte het nog later
als boekenlegger
en als herinnering
aan de gekte van mijn moeder

fictieve personages 3 – manja croiset

de halfnaakte getatoeëerde
kerel
is onverwacht
wellevend
de heer in chique
drie delig grijs
houdt een
scheldkanonnade
door het open raam
van zijn bolide
dat kleren de man niet
maken
benadrukt
zijn opgestoken
middelvinger

de vermergelden – gerard scharn

in de orkestbak van het vlooiencircus
op het vrijthof van maastricht speelt
het strijkje van andré de mazurka voor
twee doden

ik mis liberace en de mondschein nogatine
het vals gebit van lady crooners de zang
van eddy w het grijs van mergelstof
dat neerdaalt op de strijkers van de eerste rij

de stehgeiger draait het orgel van plat plezier
in unisono met de kassabellen het ritselen
van grootgeldpapier

de kameleon die niet wilde verkleuren – pallas van huizen

Op het hoekje stond je al te wachten,
met zwarte spiegelogen op je voorhoofd,
de zon scheen gelukkig nog niet naar binnen.

Open deur, neo provo’s, petjes, capuchons,
mobieltjes, scooters, brommers en auto’s,
ik ken jou, jij kent ons.

Amerikaan, drie streepjes voor,
eigen boek, soms is soms.

Als alles, oud en grijs,
praten praten, praten,
de jackpot allang gewonnen,
en me nog blindstaren
op tien vierkante centimeter.

Ik wil platvoeten, bescheiden stappen,
je eigen bedoeling met de krant,
van Thailand tot Texel,
als de korte broek die roept om zomer.

Laat ze maar, laat ze maar, laat ze maar.
Laat ze maar hun gang gaan.

Ik kom en ga gewoon op de fiets.

polariseerdingetje – quirien van haelen

Ze hebben heel hun leven krom gelegen
Wat hadden ze het al die jaren zwaar
Ze hebben niets, geen cent, cadeau gekregen
Een leven lang geploeter en geplaar

Ze werkten allen meer dan vijftig jaar
Een zevendaagse week, van vijf tot negen
En geen gezeur, geëmmer, of gemaar
Ze stonden er, in hagel, sneeuw en regen

Nu zijn ze grijs en gaan ze met pensioen
Voorzichtig dooft hun laatste levenslicht
Het reis is bijna klaar, ze zien de haven

Toch vinden ze de kracht iets groots te doen
Ze zien het op de valreep als hun plicht
Een diepe generatiekloof te graven

tocht der tochten – jan van heemst

In sneeuw en gure winden
reed hij op witte wegen
en werd daarna door al zijn vrinden
in de adelstand verheven.

Het daglicht was van korte duur;
de buien als een blinde muur
waar hij doorheen moet rammen;
hij wist dat hij moest vlammen
tot in het laatste uur.

Het duister kleurde alles grijs;
hij kreeg de wind van voren
en met de schimmen op het ijs
vocht hij nu om de grote prijs;
want wie niet doorzet is verloren.

Dan eindelijk de laatste stad,
die hij als Generaal betrad,
want nu als slagroom op de taart
reed hij weer op de Bonkevaart
en wist zich uitverkoren.

liefhebben aan de rand – jos van daanen

Toen je dwars door me heen keek
was jij de goede helft van ons twee
die zag hoe de werkelijkheid was,
hoe de wind grijs werd van het woord,
de zon het licht veranderde in regen
en de sneeuw zich nog een deken waande.

En toch had je me liever nog dan de stilte
die niks betekende, dan de duisternis
in het woeste land van wat me dierbaar was
en de kou waarmee ik muren bouwde.

Wat heb je niet verloren toen je me liefhad
aan de rand van de horizon, waar de nacht
de dag bekeerde en een streling van de wind
de platheid van mijn wereld accentueerde.

ik – yvette rombouts

‘De vrouw met de rode haren, dat ben jij,’ zegt de buschauffeur.
Ik schrik, ik ben onverwachts gezien.
Schuifelend, gebogen, grijs en onzichtbaar maar wel met fel rood haar.

Ik weet niet waarom ik niet duidelijker ben.
Om alles wat ik heb gedaan.
Om alles wat ik was en nooit zou worden.

In mijn hoofd ben ik niet gezien, geen ruimte in nemen, wel gillen.
Praat niet met me want mijn stem is onvoorspelbaar.
Hoog piepend, zacht fluisterend of plots omslaand, veel te hard.

Nee, ik wil niet mee klagen over de te langzame caissières.
Maar jij, voor mij in de rij, met je blauwe jurk, dwingt mij.
Met mijn glimlach sluit ik een pact met jou, perfecte blauwe vrouw, tegen de caissière.
Vreemdeling zie mij,
Vreemdeling hoor mij,
Vreemdeling voel mij,

Vreemdeling negeer mij.

van crematiecake en grafgebak – stijntje van der wal

het was overgebleven van een begrafenis
zo zei ze, onbevangen en oprecht
“zonde om weg te gooien, toch?”
’s ochtends naast de kist
’s middags naast de thee.
wie was die dode, vraag je je af
wiens cake eet je,
in wiens medeleven bijt je?
gele gulheid op wit met grijs
restant teraardebestelling
van besnotterde vingers, en
geur van gedachtenis.
tja, hoe smaakt een uitvaart
van net geleden en berouwd?
ik zag haar kijken
mijn thee werd koud
onmogelijk te slikken
proefde grafgebak
doodsbenauwd.