We dronken uit hetzelfde glas.
Keken naar dezelfde overkant.
Spraken net zoals jij over vroeger.
Het leven speelt me parten.
Alles wat ik had is weg.
Althans, dat zeggen ze,
maar ik kan niet zeggen
dat het echt waar is.
We dronken uit hetzelfde glas.
Keken naar dezelfde overkant.
Spraken net zoals jij over vroeger.
Het leven speelt me parten.
Alles wat ik had is weg.
Althans, dat zeggen ze,
maar ik kan niet zeggen
dat het echt waar is.
De dagen trokken voorbij. Een bonte optocht
van geleedpotigen, gehoefde gewervelden,
gezoogden en ongezoogden. Koudbloedigen.
Op de voet gevolgd door de weken. Gebochelden,
genodigden, gelovigen en argelozen, gearmden,
gepensioneerden en genezers. Aanverwanten.
En maanden, maanden en jaren langs mijn raam
alsof het geen tijd kostte, geen toekomstvisie
en geen geduld te wachten op een lege straat.
Ik heb een abortuspraktijk in mijn bovenkamer.
Daar drijf ik ongewenste gedachten af,
illegaal.
Ik verdrink mijn verdriet in gemberbier.
Zeg maar, kan er een droge emotie bestaan?
Als ik mijn ogen sluit,
blijven muren zichtbaar.
Dan regent het in mijn glas.
Druppels verdunde jodium vloeien
in even dunne, schaduwrijke wonden.
De stilte overstemt monotoon
de geluidaanwas
van die ene gevoelige snaar.
Ik zou willen dat er nog dagen
van morgen bestonden.
mensen vind je op een zomerdag aan het water
leest de journaalpresentator droog
het beeld toont kleurig bloot,
een marktkramer die borsten en billen verkoopt
en bibbert
het cameralampje springt op rood
zijn das zit nog keurig
maar hij verslikt zich in zijn glas
om te zijn
is aanwezigheid gewenst
om te zien
is nachtblindheid begrenst
om te vliegen
laten vogels diepe aarde los
toch wonderbaarlijk
zo zonder doortraande ogen
ik open het raam
om me aan buitenwereld te laven
ik spreid mijn armen
om me in vriendschap te wikkelen
ik sluit mijn ogen
om me onvergeetbaar te maken
ik ontken mijn deur
om mezelf in mij op te sluiten
ik droom de dag
om me van de nacht te beroven
het is tijd
ik hoor tikken op de ruiten
men sluit het boek
om dagelijkse orde te loven
ik ga maar
nu ik er toch ben
Weggestopt in een glas,
de zilte tranen,
de onschuld van een man,
als zwarte ogen achter rode gordijnen,
zware schouders,
een tel van onbalans,
was zijn vrouw maar hier,
verloor hij zichzelf zonder inzicht,
zienderogen wegkwijnend in teren taal,
druipt haar liefde langs de hoorn,
de donkere eenvoud van verlangen,
waar houten tongen afstompen
tegen ijzeren idealen,
ze was geen gangmaker,
maar raakte me
in haar vertraging.
nu ik hier zit, mijn hand tegen het glas
jouw hand, je nagels gelakt, je kus
je haren geurend naar buiten
de warme thee
Leonard Cohen
en een beetje goedkeuring
ik zag het glas
al op de tafel staan
het pakje sigaretten
al door de kamer liggen
rood
van de lippenstift die
ik nooit opdoe
1.
In dit samengepakte geheel aan cellen
zit ik mij epitheel te vervelen, vervel ik
razendsnel, laat ik het met mijn schilfers
sneeuwen.
Alles is zo helder als kristal, zo scherp
dat ik bijna niet meer hoef te kijken.
Dit heelal bestaat uit gruis en glas en ijs.
2.
Zie je niet hoe doorzichtig mijn zeil is,
hoe lang geleden al ik zo dun tussen
de werelden geworden ben?
Eén ademteug, een laatste ademhaal,
dat ene zuchtje wind en daar ga ik,
een dooiend ijsgordijn dat, losgeraakt,
nu wegwaait met de tijd.
3.
IJspegels smelten zich een langer leven.
Zo vloeibaar, en naast elkaar, wil ik ook bestaan.
Recente reacties