Bij chaos hebben we allemaal iets anders voor ogen.
Peter de Groot
Bij chaos hebben we allemaal iets anders voor ogen.
Peter de Groot
Ze waren verliefd geworden, zonder iets te zeggen vertelden ze elkaar vertrouwelijk dat ze de ware zijn, de chaos verstoorde alles. hij was bang, zij was bang, bang om zijn slechte gewoontes te laten zien, bang om zijn andere leven op te geven, bang om iets te veranderen wat eigenlijk al helemaal goed is. zij maakte hand en oog gebaren, draaide met hem mee om de hete brei heen, deed net alsof er niets gebeurd was tegen de anderen. hij bad ter plekke, dat ze weet, vertrouwt, tijd gaat voor, tijd gaat voor, vooral nu, nu het is al zo ver gegaan is, terug kunnen ze toch nooit meer, vroeg of laat is de chaos verdwenen.
De tijd staat stil
In het water van verandering
Waar de chaos verblijft
Is het nooit en immer tijd
als een meander slingert de volgepakte goederentrein
zich van kamp naar kamp
de wielen sissen Untermenschen Untermenschen Untermenschen
de passagiers hebben geen uitzicht op
het deels door bommen verwoeste landschap
rookwolkjes komen uit de pijp van de locomotief
straks gaat “het vee” durchs Kamin
de rookwolken zullen groter zijn en de stank een andere
dan die van de ongewassen op elkaar gestapelde mensen
urine faeces menstruatiebloed braaksel
crematoria wie legt nu nog de link
opnieuw word ik overweldigd
kijkend naar een tv-documentaire over de holocaust
versmelt mijn doodswens en wordt doodsángst of toch de wens te stoppen
maar heb ik het recht niet moet ik doorgaan met mijn te zware taak
de wrange plicht te leven uit naam van de vermoorde familie en ook de doodsangst ingegeven door de overlevende moeder
chaos als gebruikelijk in mijn brein en hart
“Landkapitein”
In de chaos zingt een man
hij denkt..
aan zijn land, zijn vrouw,
het schip waar hij van houdt,
oh ja..
het schip waar hij van houdt.
papa-paa-paa-paa-paa paa
In de chaos zing een man
papa..
hij denkt..
pa-pa, pa-paa
aan zijn land, zijn vrouw.
papa-papa-papa
het schip waar hij van houdt
pa-paa..
oh ja..
papa-papa-papa
het schip waar hij van houdt
Wanneer komen ze me halen, ik wacht nu al zo lang.
Lichtjaren verwijderd, lichtjaren onbegrepen.
Red mij uit deze vreemde wereld.
Ik ben nog niet herkend, maar iedere dag kan het gebeuren.
Goed vermomd, lijkt niks menselijks mij vreemd.
Behalve dan het menselijk zijn.
Lichtflitsen, herrie makende chaos.
Dit kan niet, mag niet mijn wereld zijn.
Willekeurige rampen, nutteloos leed.
Ik kan niet in even diep water zwemmen als zij, mensen.
Maar ik blijf nog drijven, druk watertrappelend, dat wel.
‘Kom me halen’, roep ik naar boven’.
Eerdaags gaat het gebeuren.
Ik mis de lach van de katanflaat
het gepiep van de vlop en het
minutenlange kloppen van de
roodgestreepte vromerwiep
vroeger was het grandulomeer
nog zuiver en vrij van spet, of
molodontale algenmestborij
onder het marmeren oppervlak
hard zijn nu de stenen die ik uit
en de woorden die ik pleng bij
de blik op de afgegraven grond
die boven blauwe luchten hangt
wat is verloren, komt niet in tweevoud
weer, noch in vreugde of geluk over
wat verworven is in wanhoop, en
dromen van chaos in de ochtend.
troosteloze dagen
van weleer
ik registreer in mij de tijd van strijd
eeuwig durende omwenteling
kosmos dode gedachten eenzame nachten
ontkomen aan de chaos
waar de huizen
ruimer
en de ramen open
sterke levensstromen waaien
kennis lichtstraal vonk van weten
tussen licht en duisternis
zien wij groene blaadjes trillen
als er wind waait door de populier
Ze wandelen in dorre woestijn
tussen de steenuil: te midden van
chaos waait een hete wind rondom de puinhopen.
Het gebeente gloeit verzengend.
Een vuurhaard door stoffige vlakte.
Op weg knarst het brood onder
onze tanden. De pelikaan drinkt
uit een blauwe oase.
ik wil de beschrijver van de eenzaamheid zijn
van de onontgonnen gronden
van het oerbos
van de rotswoestijn
van de zandvlakten
van de tot chaos vervallen mensheid
waar geen plaats is voor gevoelens
liefde, haat, twist
waar geen plaats is voor
jou en mij
waar daarentegen stilte is
de wind ruist
de golven slaan
het water kabbelt
en alle verdriet
reeds vergoten is
in de rotsen verzwegen
en op de tonen van de vogels
niet meer bezongen
wordt en werd
op die hoogvlakte
ver van
wil ik zijn,
toebehoren
het pad er naar toe
slechts aan enkelen bekend
voor mij geopenbaard
ik wil het opgaan,
er rest mij niets anders
Recente reacties