Resultaten voor het trefwoord vliegende

vooruitzicht (vliegende hollander) – maaike klaster

Terwijl stratocumuli gestaag op weg naar het oosten zijn,
kijkt de kerk op het plein vanonder zijn mantel toe. Hij ziet
de wereld door mijn ogen, schikt de veren op zijn hoed.

Er is niets blauwers wat er nu toe doet.
De haan draait, een duif op zijn staart knikt: roekoe!
Wij varen op de westenwind.

na iedere droom was ik een kameel armer – delphine lecompte

Vroeger droomde ik iedere nacht
Dat ik een gemoedelijke kameel had
Maar ik was te jong om hem naar waarde te schatten
Ik was te oud om zonder blozen tussen zijn bulten
Te knikkebollen of mijn hallucinaties te verfoeien
Toen ik hem ruilde voor een tapijt was ik al wees.

Na de ruilhandel ben ik door het oog van de naald
Gekropen nadat ik mijn tapijt had uitgetest
Op de vijfde verdieping van een goktempel
Werd ik verpleegd door een schele touwslager
Die op een pafferige kaarsenmaker leek.

De schele touwslager had een teckel
Ik genas snel om met de hond te spelen
Toen ik was genezen keek iedereen
Op mij neer behalve de hond
Hij was nog altijd een teckel
En hij beval: ‘Steel me en wees goed voor mij!’

Ik heb hem op mijn rug gebonden
En met een ladder zijn we naar beneden gegaan
Op de begane grond heb ik de teckel losgemaakt
Hij snauwde: ‘Geef me een naam en verander van ogen!’
Ik was verbijsterd, wat een brutaliteit: die lenzen had ik
Betaald met mijn onmythische hymen.

Ik heb de teckel weggejaagd
Mijn lenzen was ik liever kwijt dan rijk
Maar ik heb ze uiteindelijk toch gewoon laten zitten
In de woestijn kwam ik mijn kameel tegen
Zonder rancune benaderde hij mij
De tapijthandelaar wilde mij wurgen
Omdat hij dacht dat ik hem kwam afslachten.

Sinds ik een bril draag droom ik nooit
Meer dat ik mijn kameel weggeef
Ik schat hem naar waarde:
Duizend vliegende tapijten en een ouderpaar.

tot de kern – hanny van alphen

geef mij die appel, ja die ene
ik zal hem eten, weten waarom
Sodom en Gomorra niet op één dag zijn gebouwd
of moet ik daarvoor een voettocht
maken naar Rome

mijn rugtas puilt uit van de zonden
er kan geen wijn of water meer bij
ik wacht op regen en vliegende vissen
misschien wat manna voor morgen

maar eerst die appel, die ene
laat mij een weg bijten naar het huis
gebouwd op schandpalen en oude venen
waar het zaad rammelt
in ongekuiste cellen van ’t verleden