Bladstil hangt de tuin te puffen.
De lome middag loert op onweer,
toch zijn we nog buiten
adem van de lange wandel
en de trek die ons meesleept
in haar hongerstilling om meer.
Het duizelt me van de bekoornis
die ik met haar herontdekt heb.
Na al het lange wachten op slechts
een vermoeden van en dan dit
geruild krijgen tegen.
Ik check opnieuw de juiste stand
van de parasol, geef haar een blik van
er restten ons nog vele jaren zo,
samen oud en samen gezond.
Zij houdt lang mijn ogen vast,
er blinkt iets van opzij ~
ik zie hoe zij, bijna achteloos,
de liegplek op haar hand
kalmpjes voor mij verbergt.
De zon schijnt onbarmhartig
door het beginnend lichten.
Dit gedicht las ik ook op NCRV’s dichttalent
ik had daar wat kritiek op
dat begon al met die hilarische eerste regel en mijn lezersvisie daarop