de droogte sluipt terwijl ze slaapt haar huid in
en haar lijf uit als ze opstaat
laat haar vel vroeger verder los
van haar gebeente – wee denkt ze even vluchtig als ze is
want de lampetkannen de kommen
erom vertonen barstennet
onder het glazuur
jezus marante zucht ze
de schappen denkt ze
vol weckflessen in het keldergeschot
en de appelen alvast op zolder
ze ziet me in haar vaart
te laat – ik neig in vaag gebaar
naar eigen wang
tot ander kroost bij mij komt hangen
in de zolderringen
die mutter schikt de schaars en wit geworden haren met
een etensvork bol in ’t rond en plet
de boel dan onder voilages
er was voor haar geen enkel vurig uur van troost denk ik
de spiegels in haar kamers
die zich verdringen om alle hoeken elk uur te laten zien
wij houden haar niet binnen – ze gaat uit
om de rug te keren en het weer in het behang
Toelichting: “Het volkomene”, Herman Pieter de Boer, zijn vertaling van “Zügenglöcklein”, Schubert
Reageer