wie of wat
denk jij dan
wel niet
dat je bent?
dat je denkt
dat je niet
beter bent
wie of wat
denk jij dan
wel niet
dat je bent?
dat je denkt
dat je niet
beter bent
Bin Ali Libi zat er helemaal naast
Tante Truus bleek
een deerniswekkende teef
ziekelijk zelfzuchtig
panisch veertig plus
zonder vergunning op jacht
in mijn buurtcafé
Tante Pollewop de beul van
kamp lagerbier
De Engel van de Efteling bleef
ongestraft onbeschoft
het zogenaamd beschaafd fatsoen
rondborstig maar platvloers
het leven als schijnvertoning krampachtig
haar marionettentheater van misbruikte medemensen
eenrichtingsverkeer in ieder opzicht
De Hoer van Barneveld
proud to be a slut
het woord niet waard
te zwak voor complimentjes
lam, doof, blind voor kritiek
een soort gestoord
Telkens ik ze zie een etage in de war
verkeerde verdieping uitgestapt
ik heb niets te zoeken op de
afdeling valse vruchten, zeldzame mutsen
tactloze taarten, betweterige burgertrutten
huichelachtige schijtlaarzen,nagels aan mijn kist
tot dader verworden slachtoffers
Het verzameld werk
van slordige aannames en voorbarige conclusies
goedkope theorietjes, halfbakken verklaringen
oppervlakkige projecties en het hele
zo-zie-ik-het, zo-zit-het-dus
en dat-is-dat en daarmee basta
het meermaals meten met twee maten
ik mag wat niemand anders mag
ik trek het niet, ik kan er niet meer tegen
hierbij wordt u de mond gesnoerd
De Freule van Spreekverbod tot Zwijgplicht
heeft gesproken in stuitende monologen
zonder weerwoord gebundeld als “Arschficken für Anfänger”
Broos,
Zo zou je ’t kunnen noemen
Een zakje botjes, als knapperige takjes
Overtrokken met een dun vliesje
Ziekelijk gespikkeld met door de zon
Gepenseelde vlekken,
Allemaal heel onschuldig bedoeld natuurlijk,
Bij wijze van grapje, een vermakelijkheidje
Maar daarom niet minder lelijk
Of lachwekkend.
Wankel staat hij op
Wauwelt koud geworden herinneringen
Wil stiekem trage liedjes zingen
Pingelen met snaartjes, kromgegroeide melodietjes
Zorgvuldig vergeet-mij-nietjes snoeren
Haar delicate vormen met veel potlood, verf
en afgekloven gommetjes kladderen, kribbelen,
Of met veel poeha
Over planken stommelen, kraaien
En graag heel veel applaus.
Boos,
zo zou je haar dan weer kunnen noemen,
Zij die bralt en brult en grote slokken woorden braakt
Hij kauwt de zijne, laat ze dan toch los,
“Bevrijd ze!” – zelfbeheersing afgehaakt –
Als donker bessensap uit warme wonden.
De zielenpoortjes mooi hermetisch dichtgelijmd
Niets geen walvistraangeplens
Dat hoort niet in het openbaar –
“Verdomme, zwakkeling!” –
Dat weet nu toch elk mens.
Als ik hem daar zo zie zitten,
Een arm, knapperig bottenzakje
Lamlendige beentjes opgetrokken
Gebrekkig schrijfsels priegelend op papier,
Welt medelijden onbedaarlijk in me op,
Hij wil aan een meisjeshart gehuil ontlokken.
Maar ik wil m’n aardbeien met suiker.
Recente reacties