Verkreukeld, verfrommeld, verfomfaaid,
uit een vervlogen tijd aangewaaid,
kijkt James Dean mij ongegrond opstandig aan,
vanaf een verlopen calendarium uit ’91.
Ik vraag mij af, nu ik uitgeput maar voldaan,
na een lange feestelijke wandeling, in het gras lig,
denkend aan zo’n duizelingwekkende vlucht uit het verleden:
‘Hoe vliegt de tijd?’
Door ’n prille meid,
zag ik je zo-even nog snel verkocht.
Terwijl jij liever de vrijheid zocht.
Bent toen uit het Vondelpark door de wind meegezogen,
met scharrelend zwerfvuil door het Rembrandtpark gevlogen.
Op het laatst neergedaald voor de GAK-kantoren.
Om als een objet trouvée, in de tijd bevroren,
door mij bewust te worden geadministreerd.
Uiteindelijk in dit vers hartstochtelijk vereerd.
Recente reacties