Resultaten voor het trefwoord waaien

clementine oranje – tibbes punt

Sinds de laatste schepen zijn vertrokken
is er geen houden meer aan.
Boeren hooien lieve lust
vrouwen spugen pap tot tafel.

Zag jij ze?
De kraaien pikken ogen
onder valse bodem stroomt het
langzaam starend met gewoon.

Te intens geboren
bloeden naar hartelust
wilde dansen met mijn draak.

Bij ons laatste avondmaal
niet anders
wijn zuipen we niet
plakkende hostie
gehemelte aan elkaar.

Hoe ik leefde voor de gladiolen ?
Scrotum van de buurt
stijft zich op
aan nog een psalm
tepels kost voor kosters ogen
blauwdruk jouw zak.
Orgel pruttelt beloftes
rollen peper tussen
munt in zak om preekgal
door te slikken.

Zwarte roos
van krans gehaald
niet alles is per slot van rekening
lelijk aan jou
en het moet toch ergens begonnen zijn?

We hebben
starende bergen gesplitst
veensap gedronken
fatalistisch imago geswunged.

Ik dronk jou ’s nachts
en jij teveel.

Je humeur
clementine
oranje.

Vaak likte je wonden
in mijn vuur.

Waaien is het beste
maar het verder
staart mij aan.

* – maaike klaster

Omdat ik als Kwakoe ter wereld kwam,
op een woensdag geboren,
lig ik iedere zomer in de tuin
aandachtig te luisteren
naar wat deze Hollandse zuidwestenwind
in het Sranang te vertellen heeft,

eten we schaafijs in het park,
ben ik in den vreemde thuis
omdat overal dezelfde vogels fluiten.

Er zit een koekoek op de dijk –
iemand heeft mij zijn locatie aangewezen –
die mij met zijn holle echo
een kijkje in zijn nest laat nemen,

mij laat weten dat hij overal thuis is,
dat het tijd is,
dat ik altijd al wakker was,
maar nu mijn eigen eieren moet vinden,

dat ik niet meer naar de koekoek moet zoeken,
dat Kwakoe geweest is,

dat het overal feest is
nu wij de Surinaamse wedstrijdvogels
uit hun kooien bevrijd hebben
en zij overal de klank van Fernandez laten horen,
hun weg terug naar huis hebben gezongen.

En de koekoek tikt nog steeds.

Nee, dat was de specht,
die wil het liefste vechten
met de allerhoogste, holle boom,
zegt dat ik nooit thuis moet blijven dromen,
boort gaten in zijn zelfverkozen woning,

laat mij nog even liggen in de tuin
met de muziek van een andersoortig festival
dat ik nu voor altijd aan mijn ouderlijk huis verbind,
dat mij aan die vroege tropenzomers blijft herinneren.

Iemand doet de deur open
en alle noten, kinderen, vogelveren
waaien weer naar binnen.
De deur slaat dicht.
Nu kan ik beginnen.

het moet maar eens – frido welker

het moet maar weer eens gaan waaien
in de haven liggen de schepen stil
ze wachten,
het is een binnenhaven van een stad
die niet meer aan zee wou liggen
of de zee niet meer aan hem
liet knuffelen, het maakt ze niets uit
wind is waar de schippers op wachten

ze hebben vaker gewacht
als ze aan land waren op de zee
en als ze op zee waren, dan
ja dan op land

ze hebben vaker gewacht
op bier in vergeten kroegen overzee,
proostend nog voordat er bijgeschonken was
als er maar gelachen werd

ze moesten wachten op een vrouw
ze konden niet kiezen want er was er geen
en als er eindelijk één was
die langer bleef dan een nacht
dan leerde ook zij wat wachten was

sommigen moesten hopen
dat er vis was aan het einde van dag
dat de netten zouden glinsteren van het zilver
en blauw, spartelend, en dan gauw
terug naar land

gerimpeld kijken ze uit
verankerd liggen hun herinneringen

ik zeg dingen – brigje otterloo

..en ik zeg dingen.
Laat ze maar.
Verstof jezelf in zand,
maar laat mijn voordeur waaien.

Klepper aan mijn brievenbus.

Ik ben naar zee de dingen zoeken
die er waren zoals jij.
Ik tast er naar.

Ik voel de tijd gaat dringen
en het tij loopt op.

Ik zoek naar dingen.

Een bewijs om vast te houden
en te zeggen. Iets te zeggen.

Dat was dat.
Daarna opnieuw beginnen.

Met wat dingen.
Met wat jij.

daar komt de storm – gerda blees

de bomen
ze dansen
als gekken
hun takken
ze draaien
in bochten

ik kijken

hoe zij in vlagen lucht hun groene rokken op doen waaien
zonder schaamte al hun blote basten laten zien
de toppen van hun vingers strekken
zwaaiend naar de wolken die in noodvaart
naar hun kruinen jagen
almaar lager aangetrokken
tot ze storten

ik haast voelen

hoe het water fijn generfde huiden glimmend likt
de snelste weg glijdt
naar beneden
daar
de aarde
binnendringt

dat elke boom dan
drinkt met teugen
tot ze vol
en loom haar wortels wiebelt
in de natte grond

zich
zacht
laat wiegen
in een laatste zuchtje

het weer – bert lema

Voor het vrouwtje dat wandelt
met haar doorzichtig kapje
is het weer haar zoon
die ze graag ziet al striemt hij haar
hij maakt haar ziek
kan niet anders
woedend fluit hij in haar oor
éénmaal uit haar geboren
is er geen plaats
om voorgoed te gaan liggen
ook gesteente is een waaien
het vrouwtje ziet om zich heen
hoe verstrooid raakt hij
in zwaluwen boven velden
in asfalt in plassen in ruiten