Resultaten voor het trefwoord vrouwelijk

adder in knopenwinkel en op picknicktafel – delphine lecompte

We negeren de dode adder die op de picknicktafel ligt
Naast de dode adder liggen er twee telefoonboeken
Jij neemt het meest recente en ik blader in het oude
In het oude telefoonboek leeft mijn grootvader nog
Zijn minnares ook, ze had rode haren en ze pelde garnalen.

Ze had rode haren en ze kon een struisvogel in existentiële nood imiteren
Pas vele jaren later besefte ik dat ze eigenlijk de spot dreef
Met het orgasme van mijn grootvader, de ondankbare teef
In jouw telefoonboek staan een schrijnwerker en een oncoloog
Die dezelfde voornaam en familienaam dragen als je enige schoonbroer.

Je zegt: ‘Ik ga iets eten achter die boom daar. Die boom met de gekerfde initialen
Van je hatelijke moeder die mij gisteren in de knopenwinkel straal negeerde…’
‘Wat deed je in een knopenwinkel? Ben je opnieuw verliefd op een knopenverkoopster?’
Vraag ik ongerust, maar je bent al verdwenen met de laatste sandwich achter de stronk
Ik eet een augurk met lange tanden en achteraf pook ik met mijn zure wijsvinger in de adder.

Hij wordt levend of hij ontwaakt
Hij is vrouwelijk en zij bijt mij
Ik krijs hoger dan gewoonlijk, maar je blijft verscholen
Een normaal gezin dat net is toegekomen snelt ter hulp
De blakende moeder voert mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Onderweg vraag ik haar of schijn bedriegt
Of de gezinsleden binnenshuis manipulatief, rancuneus en giftig zijn
Of de normaliteit een dun laagje vernis is
De blakende moeder snuift misprijzend en sist:
‘Dom wicht, we zijn geen gezin; we zijn een toneelgezelschap. Maar jij krijgt geen vrijkaarten.’

omheining – ellen vedder

Het meest van alles haat hij coniferen
hij rukt direct die jaren 50 symbolen uit
‘t strookje grond op de rand van zijn perceel
dat de erfgrens vormt met jawel: de buren.

Partij hekken erin, stekken er tegen aan
door de mazen weeft hij teder de takjes
van deze groene wezens die vreemd genoeg
vrouwelijk aandoen. Groei, schatjes, groei!

En floreren doen ze, sneller nog
dan het stugge schaamhaar van zijn vrouw
dat zij steeds vaker vergeet te scheren
(maar laat hij hier geen beeld bij vormen).

Hij is liever bij dit veelkoppige klimop beest
vol eerbied hoe hij, nee zíj, de armen kruist
in afweer, hoe zij zich in elkaar vlecht,
één weelderig schepsel vormt. In haar

lommerrijke schoot kan hij zichzelf zijn.
Soms loert hij door een gat naar de tuin
van die stadse lui, hij ziet graag hoe zij
ook daar haar grijpgrage vingers legt.

afronding – arnoud rigter

ooit waren goden half menselijk half
vrouwelijk

het boek meldt eva komt uit de rib
van adam. mijn reet. de man

floept onheroïsch uit
draagsters,
voedsters, bolvormen. hij volgt uit

humor met inbedding: een weten dat door
testosteron is ondergesneeuwd. hij is uit
gekriebel rond een maan en eb en
vloed ontsproten. in de zomer
stromen terrassen vol verwekten
lachend met een dubbele bodem

een man heeft geen weet van zijn bepaling
welke helft van het bestaan zijn kind leidt
gefeliciteerd. ik werd een jongetje

met venusnijd