geen flauwekul of boterkoeken
ik, jij, het vrije leven
het werd gezegd van binnen
in een gedachte die alleen jij echt kent
onvertogen
zonder bloed aan het doekje
stenen bewogen
geheimen stonden roerloos stil
het werd gezegd van binnen
roestvast, loepzuiver
toegegeven
geen slaap, geen vriendschap
als een dag zonder profeten
een wereld vol gelijkenis
overeenkomst
een wereld van verschil
Resultaten voor het trefwoord vreemd
vreemd genoeg
vervaagt jouw silhouet
strijkt enkel nog de wind
je lang geleden haren
jij mij
je zeldzame glimlach
wanneer jij
je even, heel heel even vrij
zo anders als zand toen
door je vingers glipte
je huid deed tintelen en
jij één zo één
met ruisen van de bomen
het leven in het gras
het trippelen der poten
van wat het dan ook was
ik las een ander boek
zo een met kronkellijnen
waaraan jij geen houvast
en ik mij, aangepast,
haast elke tekst kon lezen
behalve die van jou
zo anders nou
vreemd genoeg na jaren
dat ik één zo één
het ruisen kan vertalen
dwalend door het bos
een onbelopen pad met
enkel en alleen
mijzelf en mensen geen
maar jou steeds dichterbij
zo mooi
heb ik je nooit eerder gezien
vreemd
– jouw onbuigzame lijnen –
een glimlach
of verbeeld ik mij dat maar
je handen bidden niet
zij houden elkaar
Words, words, words
Een boel weze letters
Zinnen maken is betekenisloos
Iedere taal mij vreemd
Een schip dat strandt in de golven
Voordat hij de haven bereikt
Een verlaten stad
Een verbannen pen
Is taal
Had ik maar niet de beperking van vertellen
Dan zou ik je bereiken met kleuren
Ik zou licht zijn en jouw huid strelen
En verhalen verbeelden in de lucht
Rennend in een wind
Zou ik jou aanraken
Een nacht zou ik zijn
Soms een maan zo nu en dan een ster
Was er maar geen afstand
Dan zou ik smelten in je huid
En vrijen met je geur
Ik zou een stem zijn
Een fluistering in je oor
Wanneer komen ze me halen, ik wacht nu al zo lang.
Lichtjaren verwijderd, lichtjaren onbegrepen.
Red mij uit deze vreemde wereld.
Ik ben nog niet herkend, maar iedere dag kan het gebeuren.
Goed vermomd, lijkt niks menselijks mij vreemd.
Behalve dan het menselijk zijn.
Lichtflitsen, herrie makende chaos.
Dit kan niet, mag niet mijn wereld zijn.
Willekeurige rampen, nutteloos leed.
Ik kan niet in even diep water zwemmen als zij, mensen.
Maar ik blijf nog drijven, druk watertrappelend, dat wel.
‘Kom me halen’, roep ik naar boven’.
Eerdaags gaat het gebeuren.
Ooit, het zal in 2006 zijn geweest – kijk het maar na –
werd ik uitgenodigd door mijn toenmalige baas om bij
haar in de tuin het glas te komen heffen op de tachtigste
verjaardag van Fidel. Castro dus. Dat vond ik vrij komisch.
Nee, ik ben niet gegaan. Uiteraard.
Een andere uitnodiging waar ik wel om kon lachen was
geen uitnodiging, maar een aanzoek. Van een wildvreemde.
Op een bushalte, middenin de nacht. Deze man wond er
geen doekjes om, vroeg mij vrijwel meteen ten huwelijk en
hij meende het echt. Zo naarstig was hij op zoek naar een
verblijfsvergunning. Ook toen heb ik nee gezegd.
Een derde uitnodiging die geestig, maar eigenlijk om te
huilen was, kwam uit onverwachte hoek. Mijn vriend destijds
vroeg of ik alsjeblieft wilde kijken naar hoe ik mijzelf in de
toekomst zag, en ik verbaasde mij erover dat hij niet op de
hoogte was van het feit dat ik er geen een had. Zelf zag hij
zich als vader aan de vaat voor een raam staan met buiten in
de tuin een baby op een kleedje. Dat vond ik vreemd, bijbels
bijna, want met wie had hij dat kind gekregen? Niet met mij,
dan had hij dat gezegd. Misschien dat hij in zijn fantasie een
soort mannelijke Maagd Maria was die de Heilige Geest had
bevrucht. Toen ik ernaar vroeg, kreeg ik de wind van voren,
met daarop volgend die uitnodiging, dat verzoek. Of ik A.U.B.
mijn eigen toekomst wilde bekijken, mij niet wilde bemoeien
met de zijne. Wat hij eigenlijk zei, was dit: “Wat een trut ben
jij dat jij niet in staat bent om kinderen te krijgen! Ik heb de
mijne tenminste zelf bedacht.” Gek is dat, hoe mensen een
kloof tussen zichzelf en een ander weten te slaan om die ander
er vervolgens van te betichten niet aan hun kant te staan.
De uitnodiging om over die kloof te springen sla ik altijd af.
Van mij uit gezien is er geen kloof. Ook die had hij zelf bedacht.
Haar mond gaat vreemd.
Over de rode lijn rollen roddels
van hoek tot tong.
Haar stiftpunt kent geen schaamte.
De huig walmt van likeur.
Je hoeft geen liplezer te zijn.
Dat is pas iets
als het niets is
en toch echt voelt.
Weet jij eigenlijk wel
wat een bedreiging is?
Mijn stem geeft geen geluid, mijn hart trilt
een vreemd soort verlangen beweegt in mij
en hoor ik signalen van een nooit gehoord lied,
van een geur in de bries, van een mythe die in mijn
hoofd zweeft, ondefinieerbaar,roering,
die door mijn vlees snijdt als een mes.
Mijn pen beschrijft een wereld die ‘niet’ bestaat
maar één die voor mij onontkoombaar is, raakt en loslaat,
die weemoed vleugels geeft om al mijn
aanwensels te bedwingen.
Op een dag besluit God
Adam een botje te ontfutselen.
Hij lanceert een vrouwenlijn.
–
In een droom ga ik vreemd met je zus.
Venijnig vreet je de rozen. Ogen
als boze bijen honingloos.
Aan de lijn zweep je vileine
woorden in een bloedend oor.
Te leven leek simpel
toen mijn moeder onvruchtbaar was.
Recente reacties