als ik een vliegtuig was,
had ik vleugels en kon
vliegen als olifantje Dombo
met mijn lange slurf was
ik dan een miereneter
en vrat mieren de hele dag
maar omdat ik van pindarotsjes
hou, ben ik geen miereneter
en helaas dus ook geen vliegtuig
als ik een vliegtuig was,
had ik vleugels en kon
vliegen als olifantje Dombo
met mijn lange slurf was
ik dan een miereneter
en vrat mieren de hele dag
maar omdat ik van pindarotsjes
hou, ben ik geen miereneter
en helaas dus ook geen vliegtuig
om te zijn
is aanwezigheid gewenst
om te zien
is nachtblindheid begrenst
om te vliegen
laten vogels diepe aarde los
toch wonderbaarlijk
zo zonder doortraande ogen
ik open het raam
om me aan buitenwereld te laven
ik spreid mijn armen
om me in vriendschap te wikkelen
ik sluit mijn ogen
om me onvergeetbaar te maken
ik ontken mijn deur
om mezelf in mij op te sluiten
ik droom de dag
om me van de nacht te beroven
het is tijd
ik hoor tikken op de ruiten
men sluit het boek
om dagelijkse orde te loven
ik ga maar
nu ik er toch ben
vlak naast de mooiste vrouw in het gezelschap
vliegen pelotons aan dromen stuk tegen een onzichtbare glaswand
ze praat niet ongewoon
niet grof
niet gespannen
niet doelgericht
ongewoon is slechts hoe zij jou laat voelen over jezelf
– zeldzaam nietswaardig! –
met je grove fantasie
en je gespannen smeken om haar goedkeuring
als ze wegloopt
kijk je haar stap voor stap welving voor welving na
reeds nostalgisch naar de koorts van een kwartier geleden
voordat ze in je ogen keek
voordat ze in de stijl
van een volleerde baliemedewerker
rustig en in alle ernst
tegen je zei
dat haar fundamentele opdracht in het leven is
meer onderling begrip te kweken tussen mensen bla bla bla
Je stuurt me brieven
met droge bladeren
van je sinaasappelboom
Ik ruik
het stof, de wind, de zomer
in de enveloppe
Dartelt je hand nog,
je gom en je potlood
vliegen elkaar in de donkere haren
Je land spiegelt
als een roestige munt in het water
Het schorre gefluister van
je sinaasappelboom
vertakt zich voor mijn ogen
Je hangt de zinnen in de withete zon
te drogen
kleurige wasknijpers klemmen
flarden wereld aaneen.
kijk me staan hier op die foto
heb ik nog mijn zondags jurkje aan
ik lach wat tandloos sleep een pop
mijn haar in pippi-langkousvlechtjes
die ik later niet meer wilde
pippi is voor kleine meisjes
ik werd groter ging naar school
leerde schrijven rekenen is nooit
mijn sterkste kant geweest ik droomde
van de batavieren die bij lobith
binnendreven en bij leiden mondden
in een noordzee zonder overkant
alle batavieren hebben vlechtjes
zei mijn moeder maar die wilde
doodgewoon geen klitten kammen
de huishoudschool de derde klas
de tweede keer de laatste want
de hema lonkte eigen geld een
toekomst tussen rookworst ondergoed
cosmetica mijn roodsatijnen broek
glanst in de zon en let eens op
die poedelkop was het anna
of agnetha die me inspireerde
ik weet niet meer ik leerde koken
kreeg een twee in aardrijkskunde
snapte niks van algebra maar mama
zei dat is niet nodig kassa’s
tellen zelf een knappe meid als jij
heeft zo een vent die voor je werkt
en vergeet de rest maar lekker kind
daar staat hij in zijn bakkersbroek
tegen zijn kreidler op te glimmen
hij liep wel tachtig zei hij trots
probeer dat op zo’n puchie en je
ballen trillen vierkant door je strot
om van yamaha helemaal te zwijgen
piloot wilde hij worden ook als
dat moeilijk was met lts maar in
het leger kon je alles worden wat
je wilde als je dat maar wilde
stond de hele wereld voor je open
we zouden op mallorca wonen en
de hele dag niets doen later met
het geld van vliegen en van mijn baan
als mannequin voor marie claire
hij droeg zwart en ik was in het wit
in juli onder een hemel zo blauw
als de familie van het paar dat
waren wij het stralend centrum
van een wereld die bestond uit ons
en later ook de voetbalclub alwaar
hij sluitpost steun en toeverlaat
bij lage ballen ietsje minder stond
er steeds liet nooit een zondag schieten
verder zat hij thuis als hij niet werkte
en las wat over vliegen tot eeuwig
passagier verdoemd want dioptrieën
worden nooit piloot we gingen vrijdag
wel eens bowlen drie vier keer per jaar
wat drinken zonder werk of club
deze is van vorig jaar wat zijn we dik
we trouwden niet om af te vallen en je
wordt geen doelman om te veel te lopen
we lachten wisten niets twee weken later
werd hij aangereden ’s avonds toen hij
terugkwam van zijn werk een lekke band
en regen werd de wao het geld
werd krap wel had hij nu veel tijd
las alles over lindbergh de gebroeders
wright de uiver boeing al wat vloog
legde zijn boek dan peinzend weg en keek
naar buiten naar de eindeloze lucht
op gister na toen stond hij op en ging
naar buiten naar de brug spreidde zijn armen
ogen wijd open voor zijn eerste vlucht
je missen
en dan zeggen dat er
nooit meer iets als toen
zoals je hier ligt;
een incontinentaal
plat op een kussen
je hoofd een uitgebloeide
bloem waartussen zich
een adem vleit
wanneer de laatste
komt weet je niet
je pols al haast
te dun om aan te
voelen je ogen
kijken uit
de kassen
je moet
gaan vliegen
liefste
moet gaan vliegen
vlieg maar uit.
het ligt in de lijn der dingen
lege lijsten aan wanden
als een spin sleept zij haar woorden
uit frasen inkt
soms verstoft een draad van web naar web
we vliegen stil en onberoerd
de vloer bezaaid met zaligheid
van even geleden en ontdaan
ergens staat nog een stoel te bekleden
er zit niets anders op
Vliegen is met gesloten ogen
nergens tussen zijn.
Bedolven van dromen.
Hoge toppen scheren in een dal.
Gieren in een hemel
en aarde bewegen met vier slagen.
Op zwaluwenmaat.
Een vliegenier is een jager
in een vogelvrije lucht.
Ik heb steeds gemeend
dat ik op wieren sliep
De zee een kussen
en mijn moeder riep
het eten klaar
Vermeerderde mijn pas
Het lichaam voor het eerst ontstaan
door de afdruk in het gras
Mijn gezicht
wat maaiveld hoog
over het hebbeding
vooroverboog:
Jouw stem die alleen
eigen vliegen ving
Ik blies – de zenuwen – ver weg
maar enkel een wolkje waaide
’t zeil wapperde een beetje mee
alsof het naar vrijheid graaide
tot ik groen zag van verlangen
bond ik bladeren langs lijf en leden
om naakt zoals de lucht te zijn
zonder twijfel om te kleden
geen ruis, of huilen dat is het niet
de wind speelt met mijn gedachten
daar componeert zij heldenmoed
geen ballade van het wachten
aard ik wel met beide benen
of is het meer ‘t mulle zand
schiet ik al tijden kansloos wortel
met gevoel, maar geen verstand
daar wacht ik dan; enkel maar hopen
– ook al is het domweg voorgelogen-
met zelf gebouwde wieken, gepaard
met doodsangst in mijn ogen
de afgrond lijkt toch wat diep
wie weet waar ik zou belanden
zou zij mijn vliegtuig vleugels geven
of de droom hier doen stranden?
ach,
spring! En kijk nimmer terug!
Ook niet als je wat daalt
soms stijg je en soms verlies je wat
als je de overkant maar haalt.
Recente reacties