Het kraken van de schragende planken
Klinkt zacht vanonder je trage blote voeten.
Aan verzaken van schoonmaken is te danken
Het opdwarrelende stof, deeltjes die je begroeten
Van dingen en dagen, geweest, vervlogen.
Kleding ligt in de hoek, boeken op een stoel;
Een foto, ooit zoek, steekt ergens uit: momenten
Roept het op, kwijtgespeeld tussen het gewoel
Van kansen en mogelijkheid. Al de elementen
Waren aanwezig, maar je bleef onbewogen.
Je huis is vervuld van je adem en geluid,
Van heimwee, onvervuld, en van spinnen,
Maar alles gaat verstopt tussen de kluit
Van heel de bende. Waar je moet beginnen
Wanneer je op wil ruimen is je een mysterie.
Verlangens sluimeren in al de hoeken,
Onder de lakens begraven, in lade en kast.
Je blijft eraan haken, alles komt je verzoeken,
Telkens en telkens weer, als een grote last.
Vol zuchten en zorgen zag de spiegel je hysterie.
Geen gevoel is je woning bespaard gebleven,
En de sedimenten van je sentimenten liggen
Om en over alle spullen en zaken heen geweven.
Naast de brief van je ex een glas aan diggelen,
Haast een kaart van een zwijgende zoon rakend.
Je denkt jezelf nog een duizend dingen toe,
En weer maak je verwijten aan levenspassanten.
De kraan open, gezicht wassen; je ogen moe;
Heel de avond lig je in bed te lanterfanten,
Bewustvol weer geheel de wereld verzakend.
Recente reacties