ik kom er nooit meer uit
ik ook niet
Resultaten voor het trefwoord vast
Ze staan tegenover elkaar
Handen naast hun zakken,
vingers gespreid, de voeten
wijdbeens, met losse kaken
haken hun ogen zich vast
Ze wachten
op een teken
in het spiegelbeeld van zichzelf
Ze wachten
op die ene wimperslag met losse handen
op de asterix met gespreide benen
Maar die blijft hangen
boven het onuitgesproken woord
treinen liepen traag files liepen
vast, zoals gewoonlijk. Deuren
gingen dicht, monden gingen open
er was een man die een vrouw lief
had. Er was een kind dat ademde
op de zonbestoven straat. Er was
niemand op een plek waar de zon
ten onder ging er was niemand
op een plek waar de maan de wolken
ving in een weerkaatsing.
Het was crisis en de tijd
rolde de wereld in.
zevenendertig uur niet gegeten
twee nachten doorgehaald
en dat maakt wat uit
ik heb nu wodka nodig
anders droog ik verkeerd op
professor V. wil dat we sms’en
geen sarcasme in zijn stem
zijn witte Macbook hapert
digibetisme in de twintigste eeuw
hij deelt papiertjes uit
gedrenkt in een chemisch iets
leg maar op je tong en proef
trek niet zo’n vies hoofd
je bent een genetisch unicum
en ik flikker nog maar eens
mijn telefoon in de afvalbak
houd mijn lege blikje goed vast
De dag vertalen in een grap.
De stad uit dwalen met
een lach en aan de poort
de tol betalen. Piep.
Het gezag hing vroeger
mensen op. Dat Galgewater.
Ze zijn allemaal geteld.
Er rolden hoofden op
een steen werd recht
gesproken. Pek en veren
opgestoken en een vrouw
werd in een ton gehezen
na gewezen, uitgefloten.
De tijd van nu wringt alles
uit. Een bangalijst.
Een meisje in de trein
geeft telefonisch
haar geheimen prijs
aan iedereen die
oren heeft. Ze wil
niet meer naar school
ze is zo bang voor
soortgenoten. Ze
hebben besloten haar
te mijden als
de pest. De stad
glijdt weg terwijl ze
vastgrijpt aan haar taal.
Ze zijn allemaal
niet te vertrouwen zegt
ze houden vast aan niets.
Het is beter dat ik ze verlies.
ik zou haar kunnen wurgen
vreemde vingers wriemelen
als rechtstaande haren
nu heeft zij me bij de baard
mijn hoofd bedaart boven haar schort
haar boezem nadert scheerlings
als ze mijn nek bewerkt met scharen
ik buig voorover en klamp me vast
aan de schoot van ergernis
Ik ben niet uitgesproken
Er varen geen boten met slijptollen
langs de kieren van mijn brein
er is geen lijn
om u aan vast te houden, geen bouten
geslagen door de botten van mijn woord
wel splinters en veel touw
Wind waait er en wieken vol spuug
van opgespaard venijn, randen lijm
aan afgekloven nagels
Zo spaar ik zegels van mijn eigen vel
het boekje vol en u weet het wel
een nieuw idee door het kanaal
gekoeld de gehoorbuis in
Veel kabaal. Weinig wol, sjaal
of mouwen aan een arm
maar in de winter
kan het prima toch
Ik doop u in de vitaalste bron
en hou u met mijn best doen warm
schiet dood
in drie d
sluit zich op
sluit zich af
vloog vannacht
tegen de muren op
schreeuwde
van de daken
sluit nu aan
in de rij bij
het vitrinevlees
excuseert zich
met stijf op elkaar
geklemde kaken
zijn systeem
liep vast
Hier komt ze weer, mijn wolf in
de nacht. Haar kreten grijpen mij
als klauwen, nagelen me vast.
Aum
Die teef zijgt door betonkarton,
kweelt mijn dekens onder,
weent net zo lang haar fluim op
mij tot ik alleen nog flemen kan.
Jezus, Boeddha, waar ben je nou?!
En ze huilt en ze pruilt
en ze blaast mijn huid droog.
Die schapenvacht leg ik af,
van hieruit gaan we dubbelloops.
klikklak
Ik jaag twee kogels door haar
derde oog en vul het gat dat blijft.
Recente reacties