Nu de dag van de trap gevallen is
en de gebeden verleden zijn,
Zwaait een engel vanuit de hemel.
De dag is kapot gevallen in stukken
daar onderaan de trap.
Pijlen in een brandende roos.
Het sterfbed van het geluk.
De bijna dood ervaring.
Nu de dag van de trap gevallen is
en de gebeden verleden zijn,
Zwaait een engel vanuit de hemel.
De dag is kapot gevallen in stukken
daar onderaan de trap.
Pijlen in een brandende roos.
Het sterfbed van het geluk.
De bijna dood ervaring.
straks twee opgetogen koppies
aan mijn bed en een grote grijns
en ik voel weer de opwinding
van zachtjes de trap op sluipen
wiebelend het mooi opgemaakte ontbijt
die bloemen in dat vaasje
moeder zei steevast ‘mooi hoor’
en staarde er dan over heen
naar iets heel ver weg,
‘maar dat zul je nog wel leren’
ik moet op tijd gaan slapen
want morgen eet ik verbrande toast
en een ei, desnoods zacht gekookt
Vroeger rook ik altijd
de sigaren van mijn vader.
Vroeger bracht mijn vader mij
altijd naar het grasveld
in zijn blauwe Ford Fiesta.
Geen kind keek op.
Vroeger was ik verliefd
op hakjes. M’n vader vond dat altijd
iets voor jongetjes met mooi haar.
Vroeger speelde ik iedereen
door de benen. Mijn vader vond het
altijd eentje teveel.
Vroeger was ik aanvoerder.
Ik huilde altijd als ik werd gewisseld.
Mijn vader gaf mij dan patat.
Vroeger was ik topscorer.
Mjn vader vond dat nooit
een onderwerp van gesprek.
Vroeger was mijn vader
de sigarenkoning van het dorp.
Nooit kwam hij boos binnenlopen.
Vroeger hoorde ik op de trap
hoe mijn vader altijd zijn hoofd brak
in de nacht.
Vroeger bracht ik de krant rond
& zag ik altijd hoe leeg de fles Beerenburg
op het aanrecht stond.
Vroeger was mijn vader
altijd de aangewezen man
voor het uitlaten van de hond.
Vroeger zag ik altijd
hoe voorzichtig mijn vader
de platen van Ede Staal van stal haalde.
Vroeger vond ik mijn vader altijd
een hele vreemde, maar lieve man.
Iedereen liep met hem weg.
Nu zie ik mijn vader weer.
Hij loopt gelukkig niet weg. Wat wil je?
Hij ligt in een kankerbed.
& nu ben ik opeens de aangewezen vreemde man
die breekt & niet weet waar hij het zoeken moet.
Straks zie ik hoe mijn vader
een plekje heeft veroverd in de krant.
Geen duivel zal opkijken. Laat God maar
met hem weglopen.
Met een blinkende tronie was ik zijn rug
Pernicieus sproeterig van de tomatenpluk
Zijn broer was altijd vlugger verbrand
Mijn tronie blinkt van schaamte en angst
Ik schaam mij voor mijn onderarmen en
Ik vrees de middag
De bolle olijke jolige topless zomermiddag
Zonder kunstlicht en zonder protheses wordt het ondraaglijk.
Na zijn rug trap ik het af
Als ze nog veerkrachtig genoeg zijn
Om de rusthuisgoudvissen te voederen
Dan kunnen ze ook kaas in elkaars holten proppen
Zachte kaas niet zonder verstikkingsgevaar
Want er is altijd wel een Georgette die
Te gulzig is om het rode flapje los te frunniken
Voor je ‘pap’ kunt zeggen trek je het kortste strootje en
Zit je atypisch te grienen in de weinig charmante kerk van Sint Michiels
Niet voor Georgette
Wel voor jezelf
Voor mij
Bleke Delphine
Ze heeft zo’n pijn
Zo’n zin in smeerkaas
Zin om onder een welriekend deken dichter te zijn.
De zomermiddag was bol en olijk en jolig en kras
Borsten bleven bedekt en ezels kregen fopspenen van pernicieuze peuters
Daar heb je dat woord weer
Ik misbruik het niet
Het past gewoon op alles
Op alle onleesbare ruggen in deze vervloekte parochie
Op alle folkloristische garnalenvissers die zich mak laten fotograferen
Op alle schuttersvrouwen die zand blazen van badkuipklauwen
Op alle vissen die zich vermenigvuldigen in het rusthuis.
Dagenlang was ik bang dat als ik wakker werd
er geen trap meer zou zijn van boven naar beneden.
Dat zou problematisch zijn, want ik slaap
op de eerste verdieping. Vanaf begane grond
is dat gewoonlijk één trap omhoog. Ik was bang
dat er alleen nog een trap naar boven zou zijn.
Als dat het geval was dan zou het boven steeds
drukker worden en ik hou niet van drukte en als
het dan ook nog eens steeds drukker wordt dan
de drukke drukte die het al was, dan zou het mij
teveel worden.
Ik had bedacht om dan maar in een hoekje te gaan zitten
en niet meer naar de kapper te gaan, misschien dat mijn
haar lang genoeg zou groeien. En als mijn haar niet
langer wou groeien dan een bepaalde lengte dan was ik
van de eerste verdieping naar de zolder gegaan. Met de trap.
Als dan bleek dat het daar rustiger was dan kon ik met een
glimlach kijken naar al het gekrioel onder me.
Recente reacties