in een broekzak zat een stukje touw
of ik het hebben mocht
want in de hemel was toch
touw genoeg
vader zei dat het goed was
maar moeder zei niets en
liep de kamer uit
in een broekzak zat een stukje touw
of ik het hebben mocht
want in de hemel was toch
touw genoeg
vader zei dat het goed was
maar moeder zei niets en
liep de kamer uit
Door het donker lopen wij langs de waterkant,
voelen het stuk touw naar het fuik, maar
vinden slechts de voorplecht van een schuit.
Dat water zacht zou zijn,
zwemmen zonder boot en schipper.
Terug bij de weg zien wij mensen rijden met
glimmend zwarte doodskisten op hun dak.
gras
dikke boom
houten schuur
oom
zweetlucht
webbenraam
schemervlekken
oom
beer
grote handen
rook
roest
zeer
oom
donker
licht
donker
licht
dikke boom
een touw
oom?
Ik ben niet uitgesproken
Er varen geen boten met slijptollen
langs de kieren van mijn brein
er is geen lijn
om u aan vast te houden, geen bouten
geslagen door de botten van mijn woord
wel splinters en veel touw
Wind waait er en wieken vol spuug
van opgespaard venijn, randen lijm
aan afgekloven nagels
Zo spaar ik zegels van mijn eigen vel
het boekje vol en u weet het wel
een nieuw idee door het kanaal
gekoeld de gehoorbuis in
Veel kabaal. Weinig wol, sjaal
of mouwen aan een arm
maar in de winter
kan het prima toch
Ik doop u in de vitaalste bron
en hou u met mijn best doen warm
Kijk in een boekje zingt ’t maar wat weg
ijle vinken op een touw, frêle vlinders
in de wind. Je slaat het open
gade en af als je niet uitkijkt
als je niet je eigen gespannen stroom-
kabels, antennes, vlinderstruik
in de bladzijden hangt. Ik wip wel
uit mijn winkel in het wit weer, wuif
zwarte kraaien weg en hoop op jou
jouw lichte vingers over deze harp,
jouw KI-station voor deze
onvoldragen, vrouwelijke
blatende, scheefgewreven
rijmbijtende vaarzen.
Het touw
strikt zich vaster
rond mijn voeten
terwijl ik ren
denk ik niet langer aan het vallen
mijn knieën buigen al en ik
fluister
mijn trillende handen
tot bedaren
waar ik wilde schreeuwen
ging een woord verloren
in de schemering
staat daar de man met uilenogen
met de uilenbril met zware glazen
staat daar de man met uilen om
zijn oren uitverkoren
staat daar de haan de nieuwe
morgen uit te horen
zijn knappe kop hoog in de zon
staat daar de goudzoeker
zeker van zijn zaak
de paddentrek is over
de genadeklap zal volgen
blijkbaar alles breekbaar
gemaakt alles verbonden
de jassen de seconden
breekbaar is mijn macht
jij hebt spijt van wat je dacht
ik klapper met de oren
ik grijp naar touw ik wil niet
horen hoe de ezels op hun koppen
slaan en op hun laatste benen staan
alles klein ook deze wereld
alles fijn ook in de wereld ja
Geremd worden is een zegen.
Een touw om je nek,
een klauw in je bek,
en op de wegen
staat een file richting zee.
Meegaandheid komt mee
met de oostenwind,
een klotekind begint te krijsen,
beseft nog niet de vaderlijkheid
van een kinderslot,
ineengeplofte duinen,
van waarschuwingsborden in de branding,
‘Te betreden met gevaar voor eigen leven.’
Recente reacties