Resultaten voor het trefwoord tong

* – henk j. roos

Wat kan ik soms
bewondering hebben
voor de ontploffende mens
die zijn verontwaardiging
recht in ieders face-
palmt

Ik kan dat niet,
ik moet altijd
de nuance zien,

ik val nog wel eens
met een verlamde tong
van
         een
                   niet
uitgesproken mening.

[30-058][1974] – pastuiven verkwil

zal ik vandaag
de dodenrattenlucht
savoureren
als wijnodeur over tong
degusteren

dat herinnert aan
ongekend bouquet
vervliegend na decanteren

de geklaarde asem
dan geroofd als Angels’ Share
door vermaledijde pseudo’s

?

(terug naar de vraagstelling…)

nee
ik poets mij toch de tanden
en gorgel die staarten
door het putje

uit de diepzee van mijn ziel – b. vogels

Ik weet dat liederen schuilen in mijn aderen.
Ze tollen in het duister van de stroom.

Tot nu kan ik enkel huilen.
Ik wacht nog op het kloppen van de klonters.
Het losbarsten van mijn tong.
Zonder te bezinnen.

Spat open lyrics.
Ik sta hier niet voor niks te borrelen.
Guts de gloed over mijn lippen.
Begin te bezingen.

Zodat ik even schuilen kan.
In een hoek van mijn leven.

streling – wim de roo

behaagO was ik maar de kus
die zachtjes op je lippen drukt

de mond die al je haar
met huid en al

bezaait met zoenen
en dat ik dan die zoenen was

behaagziek als geen ander
of de tong, zo lekker diep en geil

terwijl ik ook de armen ben
waarin je zachtjes wentelt –

ja, zelfs de streling
zou ik willen wezen

over heel je naakte lijf

lichaamstaal – iniduo

ik volg de sporen in denkbeeldige sneeuw
of zijn het mijn stappen, doch onbetreden
wat ik onthouden moest, ben ik ook al vergeten
want wat ik wist, is te lang geleden

ik heb blinde muren opgetrokken
om kilte te weren die schuurt als zand
ik hou mezelf een universum voor
parallel, en ik sta aan de andere kant

ik luister naar mijn adem
die klinkt als een herfstblad, maar dan windstil
ik slik met mijn tong
die niet spreekt wat ik zeggen wil

portret, gezien van bovenaf – maaike klaster

Kruin stroopt suiker van de mouwen,
schenkt vervend vingers in,

lepelt speeksel op mijn weefsel,
proeft wat zoek is binnenin,

mispelt vruchtvlees in de rondte,
vreet met uitgesproken tong.

Hapt
        en smeert en
                              smakt en hikt.

Zweert tot alle cellen lillen,
bekt me glimmend af en slikt.

groot hart – maaike klaster

Omdat liefde in het hart schuilt; niet in de woorden God, Boeddha
of Moeder, luister ik zelden naar het pseudo-spirituele gezemel
dat deze dagen het luchtruim niet uit te meppen is, kan het mij geen
drol, geen donder schelen wie welk ambtskleed draagt, wie voor
welke parochie preekt, hoor ik enkel op welke toon elk hart spreekt.

Nu niet gaan huilen omdat ik jou voor de zoveelste keer op de
waarheid wijs. Jij deed mij veel meer pijn dan jij ooit zal durven
toegeven. Ten faveure van wat? De goedkeuring van goed gekapte
dames die nooit een onvertogen woord laten vallen, die heel hard in
hun handen klappen wanneer jij mij publiekelijk terecht wijst zonder
zelf ooit het achterste van jouw tong te hebben laten zien?
Dapper van je.

Ooit gehoord van simpelweg een arm om een ander heen slaan?
Daarvoor hoef je niet aan de kant van die ander te gaan staan en jouw
zo dierbare Midden te verlaten, een midden dat volgens mij niet meer
dan een door jou verzonnen term voor ontwijkingsgedrag is en dat
bovendien een gebrek aan nederigheid voor het leven, de grote liefde,
de schepper laat zien. Waar komt toch die angst of op z’n minst
afkeuring voor emoties vandaan? Wil je liever niet toegeven wat je
zelf allemaal fout hebt gedaan, hoe jij situaties waarin anderen jou
– soms zelfs moedwillig- schade toebrachten, oogluikend hebt
toegestaan?

De tijd dat jij mij voortdurend de les dacht te moeten lezen is eindelijk
voorbij, al had ik nooit gedacht dat wij zo zouden scheiden, had ik
jouw arm om mij heen verwacht toen ik jou vertelde dat ik als kind bij
verschillende gelegenheden ben verkracht. “ Dat moet je die mensen
maar niet aanrekenen.” zei jij. In plaats van mij te omarmen, hield jij
een hand boven het hoofd van de goorste daders. Toch spreek jij nog
steeds van een groot, warm hart – het jouwe dus.

Heb je dat hartvormige kussentje al in elkaar gezet dat ik jou die ene
kerst kado gaf toen niemand anders dan ik jou bezocht en ik samen
met jou; voor jou huilde, ik mijn arm om jou heen heb geslagen?

Noem mij geen engel; noem mij een mens. Dat maakt met elkaar
praten een heel stuk gemakkelijker, geeft mij het gevoel dat ik net als
de rest van ons mensen hier op aarde ben geboren; dat ik hier thuishoor.
Laat mij dan ook als een mens bestaan en kijk eens naar mij. Zie je die
pijn? Engelen lijden niet; mensen altijd. Dat heeft met de haat op deze
planeet te maken, en er is NIETS verhevens aan zeggen dat je die pijn
hebt ontstegen. Dat gebeurt pas als je sterft. Wat betekent dat jij in dat
veilige midden van je niet ten volste leeft; dat jij jouw eigen zachtste
kern stelselmatig blijft ontwijken en dan stiekem mijn kant opkijkt
omdat ik nooit te beroerd ben geweest om anderen mijn hart, mijn ziel,
mijn liefde te geven. Dat weet iedereen.

Waarom zou jij mij dan jouw omhelzing ontzeggen wanneer ik voor
het eerst van mijn leven laat zien hoeveel verdriet ik echt heb; wat
mensen allemaal met mij hebben uitgevreten? Omdat je dan zou
moeten toegeven dat je dat altijd al hebt geweten en nooit hebt
ingegrepen? Omdat ik grotere pijn heb dan jij? Waarom denk je dat
ik het uitschreeuw? Omdat ik niet van plan ben in de klauwen van een
paar grote klootzakken te blijven leven. Jij blijkbaar wel.

Dat ik op tien manieren kutwijf zeg, betekent niet dat ik er zelf een ben.
Zoals er mensen zijn die anderen de godganse dag met hun oudbakken
woordspelingen vervelen zonder ooit grappig te zijn geweest. Keurig
gekapte dames die bij elke valpartij van mij goedkeurend in hun
handen klappen, die vrouwen als ik aan mootjes hakken omdat zij de
Oermoeders en Alleenheerseressen van dit universum dachten te zijn,
met alle mannen van de wereld spinnend aan hun voeten, almaar om
hun mopjes grinnikend, terwijl de dames in kwestie zich in hun
nauwelijks verholen kwaad verslikken bij het leveren van commentaar
op iets wat ik met grove taal over precies dat als heiligheid vermomde
kwaad op papier heb gezet.

Die dames grijp ik bij hun oude vrouwenharen zodra zij ook maar één
gewelddadige, praatgrage, wijzende vinger naar mij uitsteken. Daar
blijft heden ten dage weinig van over. Geloof het maar, dames.
Hoewel ik veel betere dingen te doen heb, zal ik niet schromen u het
vlees van de botten te trekken als u mij nog eenmaal flikt wat u mij al
eerder flikte. Goed luisteren naar wat mijn hart rikketikt, vuil,
achterbaks verkrachtersloeder met uw naar zwavel en hennapoeder
riekende wasem. Dit zijn louter woorden; u bent de smerigste dader.
Nu u weer.

* – maaike klaster

Schoongemaakt door vakmanshanden
rust ik in een sarcofaag. Losgereten
repen stof hangen van het lichaam af
dat ik zojuist heb teruggevonden.

Hij reeg kreten, gouden kralen, bond
ze rond mijn tong. In de taal
van cederolie zweeg ik graag
en onomwonden. Ik liet mij zalven,

daarna doden. Maar niet voordat het
drogen zich in alle ziltte had voltrokken
terwijl ik de zoutste rijmpjes zong. Van
zeepaard, zomerzweet en na na natrium.

spoor – b. vogels

Waar plaats je de vrouw met lijfgeur in het paradijs?
Alvast niet in de trein, ze stoot me aan.
De hemel keert zich om in mijn hoofd.
Ik staar naar de studente met de spelende tong.
Voor de grijsaard, met gehoorapparaat,
naast haar is vast niet alles roze.